zaterdag 15 december 2012

Deze blog is onder constructie !
De originele inhoud kan geraadpleegd worden op mijn Skynet homepage ....








Woord Vooraf


Als aanvulling op het boekje van ons vader zaliger, Maurice Eggermont (alias Drees Danees), met als titel 'Dorpsromantiek Uit Vroeger Jaren', tracht ik via dit medium ook mijn steentje bij te dragen tot het behoud en het levendig houden van ons Zuid-Westvlaams streekdialect. Op deze webpagina vind je aldus een bloemlezing van woorden en uitdrukkingen in ons Zuid-Westvlaams dialect. Met Zuid-Westvlaams bedoel ik de streektaal tussen de Leie en Schelde, in het zuid-oostelijk gedeelte van West Vlaanderen. Het betreft hier dus het dialect gesproken in de gemeenten en deelgemeenten van Waregem, Anzegem, en Avelgem. Aangezien deze gemeenten dicht bij de Franse taalgrens aanleunen, is ons dialect dan ook doorspekt met bastaardwoorden uit deze taal. Ook leunt ons dialect sterker aan bij het Oostvlaams dan bij het eigenlijke Westvlaams dialect. Het is tevens de taal gebruikt door onze vlaamse conferanciers Jacques Vermeire in de sketch 'Mon Peeters, de verzorger van renner Johan Musseeuw', alsook door wijlen Gerard Vermeersch in zijn proza stukjes over 'Avelgem' en 'Bouwperikelen'. Het is dus duidelijk niet de taal van de liedjeszangers Willem Vermandere, Flip Kowlier, Karel Declercq, e.a. die eerder het rasechte Westvlaams hanteren in hun liedjes en sketches.

Deze lijst is ontsproten uit herinneringen uit mijn kinderjaren in Tiegem, nu een deelgemeente van Anzegem. De woorden en uitdrukkingen zijn neergepend zoals ik ze destijds als kind en tiener ervaren en uitgesproken heb - dus eigenlijk als reporter ter plaatse. Voor het uitschrijven van het dialect werd er bewust afgezien van de fonetische schrijfwijze, daar deze voor leken, waaronder ik mezelf ook reken, moeilijk te lezen is. Er werd gekozen voor een benaderende conventionele schrijfwijze welke een goed compromis vormt tussen leesbaarheid en uitspraak. Ook is deze schrijfwijze beter geschikt als input voor "Tekst naar Spraak" (Text-to-Speech) software. De woorden en uitdrukkingen zijn naar onderwerp en alfabetisch gerangschikt. Iedere uitdrukking wordt gevolgd door zijn betekenis in het Algemeen Nederlands(AN). Ik tracht deze lijst dan ook op regelmatige basis bij te werken. Mijn verontschuldigingen vooraf voor de publicatie van de soms ruwe en vulgaire uitdrukkingen, maar ze maken deel uit van ons dialect, zodoende ...

Bij wijze van illustratie hebben een beperkt aantal uitdrukkingen een link naar een MP3-geluidsfragment. Door met de muis te klikken op het [mp3] symbool, kan je de uitspraak horen via de luidsprekers van je computer. Hiervoor is het echter nodig dat er een MP3-speler op je computer is geïnstalleerd. Een snelle internetverbinding is eveneens gewenst voor het vlot beluisteren van deze geluidsfragmenten. Wegens de eerder grote omvang van deze geluidsfragmenten is het momenteel niet zinvol alle woorden en uitdrukkingen van een bijhorend geluidsfragment te voorzien. Indien er op je computer Text-To-Speech software is geinstalleerd, zie links, dan kan men eenvoudig de bewuste zin met de muis selecteren waardoor deze automatisch in het klemmenbord van windows wordt geplaatst en uitgesproken kan worden. Momenteel is enkel de Algemeen Nederlands taalmodule beschikbaar op de website van Microsoft. Misschien stel ik ooit nog eens een multi-mediale CD samen met de sappigste uitdrukkingen en gezegden ingesproken door een rasechte Tiegemnaar / Waregemnaar in MP3 formaat.

Veel lees (en luistergenot) !
Frans Eggermont - Joannes Huyslaan 45 - B-8790 Waregem

Inhoud

Acties en Toestanden
Beroepen
Bevestigingen en Ontkenningen
Eten en Drinken
Familie
Gebruiksvoorwerpen en Werktuigen
Getallen
Gezondheid en Lichaam
Hoeveelheden
Kleding
Natuur, Landbouw en Tuin
Plaatsen en Gebouwen
Persoonsbeschrijvingen, Eigenschappen en Scheldnamen
School, Kerk en Staat
Sport, Spel en Hobby
Typische Gezegden en Uitdrukkingen
Tijd
Vervoer en Verkeer
Rijmen en Citaten
Lokale Figuren uit mijn Jeugd
Dialect Links
Info Links
Tekst naar Spraak (Text to Speech) links
Nog toe te voegen en te classeren ...



 Acties en Toestanden


  • achtretenselen : iemand nazeggen, ná-apen met de stem. 
  • achtresteek'n, veurntrek'n : iemand benadelen, iemand bevoordelen. 
  • achter 't gat : achter de rug, te laat, nadien, stiekem, zonder medeweten. 
  • affeceer'n : avancer(fr), snel opschieten, vooruitgang maken. 
  • affreus : affreux(fr), ontzettend lelijk, foeilelijk, overdreven. 
  • afsmijt'n : afbreken (gebouw). 
  • afschoei'n : afschooien. 
  • afschoepern : iets aftroggelen, afhandig maken. 
  • akklen : stotteren. 
  • alsleev'n : reeds een ganse leven, voor zover ik het mij kan herinneren. 
  • altemets : soms, bij gelegenheid. 
  • altroasie : verbazing. 
  • ankouk'n : aankoeken, samenklitten. 
  • anpap'n : een relatie met iemand starten. 
  • ansturbansies : problemen, verwikkelingen. 
  • ambrasseer'n : uitbundig omhelzen. 
  • anscharten : onmiddelijk vertrekken, zich uit de voeten maken. 
  • an uij kluut'n : reken er maar niet op. 
  • antijds, iptijd : op tijd, tijdig. 
  • a'poef : willekeurig, lukraak. 
  • afveketst : afgeketst, afgelast, afgewimpeld, kunnen ontwijken. 
  • bass'n, bassen : blaffen(van een hond). 
  • bedisslun : stiekem iets onderling afspreken. 
  • bedoeimd : beslagen, aangedampt. 
  • beletse : ogenblik. 
  • beletsies, tu fitte(Heestert) : straks. 
  • bemooisen : iets bevuilen, vlekken maken. 
  • bendig : zuinig, spaarzaam. 
  • bepoeirtlen, bepoeitlen : iets beduimelen, vingerafdrukken nalaten, handtastelijk zijn. 
  • bescheetne kommissie : een misverstand. 
  • beschiet geven : uitleg geven, de zaken duidelijk stellen. 
  • besnuk'n : gade slaan, bespieden. 
  • bespeet'n van kop tot tien : bespat van kop tot teen. 
  • besteek'n : iemand in de bloemetjes zetten. 
  • bier'n : flink omroeren. 
  • bij de kollee pak'n : collet(fr), bij de kraag vatten. 
  • blauw'n : smokkelen. 
  • bloaz'n : blazen. 
  • blekk'n : schitteren, blinken. 
  • blie : blij. 
  • blitt'n, schriem'n : wenen. 
  • bloe spuig'n van klirre : bloed braken van gramschap - zijn koelbloedigheid verliezen. 
  • boemvul : overvol. 
  • bricoleer'n : knutselen. 
  • buis'n : hard kloppen. 
  • buit'n smijt'n : afdanken, aan de deur zetten. 
  • buit'n blekk'n : iemand zonder woorden(met blikken) de deur uitwijzen. 
  • burvoets, pletse burvoets : blootvoets. 
  • de radio verzet'n : een andere zender kiezen op de radio. 
  • den djuu aandoen : iemand pesten. 
  • der twis deure : er dwars doorheen. 
  • der were deure kom'n : herstellen van een ziekte, terug de oude worden [mp3]. 
  • dès'n : dorsen, er hard op slaan. 
  • de foeste : de verste, de verst verwijderde. 
  • deuredrooi'n : wartaal spreken, op hol slaan, zijn koelbloedigheid verliezen. 
  • deureduijen : doorduwen. 
  • deugnietrie : bedrog. 
  • deur den band : dooreen genomen, gemiddeld genomen. 
  • die vijze droait zot : de schroefdraad is beschadigd, de schroef draait door. 
  • doadip : op einde van je krachten, uitgeput. 
  • doef, laf : zwoel, drukkend weer. 
  • dok'n : afdokken, betalen. 
  • domp : damp, rook. 
  • doeim : waterdamp. 
  • doppe drip : onmiddellijk daarna, zonder tussenpoos. 
  • drollig : kwaad, boos. 
  • dunne doen : gek doen, iemand voor de gek houden. 
  • effennip : oppervlakkig, alledaags, doodgewoon. 
  • er mee ip'schept zitt'n : er met bezadeld zitten. 
  • ès : zopas. 
  • èsgat oovre schijtgat : zéér rommelig. 
  • fiejaskoo : fiasco, mislukking. 
  • floe : flou(fr), onscherp, onduidelijk. 
  • foele : menigte. 
  • foetr'n : vooruitgaan, vlotten. 
  • geboarekies : doen alsof. 
  • glattig : effen, glad. 
  • geslierig, spekkeglad : spiegelglad. 
  • ge moe zuu onpersentig nie zin, ee ne kier en beetse persensie : wees niet zo ongeduldig. 
  • gebos'n, oop'nebos'n : gebarsten, opengebarsten. 
  • gekappelt : geschift, mislukte bereiding. 
  • geklakt, oop'neklakt : gesprongen (ballon), opengesprongen. 
  • geldklopprie : geen waar voor je geld krijgen. 
  • geloat : geladen, zwaar geladen. 
  • gepent : versierd. 
  • geplekt : voorzien van vlekken. 
  • gepresseerd : presser(fr), onder druk iets afwerken, gehaast zijn. 
  • getieketakt : er op belust zijn, niet kunnen wachten om tot de aktie over te gaan. 
  • gescheet'n en gespoog'n, overuup en ovrende : enorm rommelig, warboel, alles overhoop. 
  • gesmijerd : geplet. 
  • gesjolt : gesukkeld. 
  • géspun : met water sprinkelen, morsen. 
  • gezoppig : sappig, vloeiend, op zijn gemak, zonder moeite. 
  • geen plekke mier : geen plaats meer, alles is volzet. 
  • giestig : leuk. 
  • gildig : ruimschoots. 
  • girne : graag. 
  • goan nieuwjoaren : familie en vrienden bezoeken met nieuwjaar. 
  • goeste : goesting, er zin in hebben. 
  • grie mokken : klaar maken. 
  • grif : grève(fr), staking. 
  • gritt'n, golfren : spotten met iemand. 
  • gug'slierug, glattug, stijf glattug : glad op de weg, spiegelglad. 
  • gevlut : afgestroopt, van het vel(de pels) ontdaan. 
  • halverleeg'n : half en half, min of meer, niet met zekerheid. 
  • het besant niet : het geeft niet. 
  • iedende biedende koud : bitterkoud weer. 
  • ie ee olle voerd tegen de wind zeekre : persoon met sproeten. 
  • ie es paraplu : krom en scheef, in elkaar geplooid, onbruikbaar geworden. 
  • ie es ter deure : hij is geslaagd. 
  • ie aot gat schoeine : niets stond hem in de weg, hij had vrij spel om zijn slag te slaan. 
  • ie piepte niet : hij liet niet van zich horen. 
  • ie verschoot'em en bulte : hij kreeg een bochel van schrik, hij schrok zich een aap. 
  • ie zot gestoop'n : gebogen zitten. 
  • ie zot ter twis deure : hij zat helemaal aan de grond, op het einde van zijn krachten. 
  • ie zot versmoord van't geld : rijkkaard. 
  • inneduffeld : ingeduffeld, warm aangekleed. 
  • in de reke, in de rote : in de rij. 
  • in de schouwe : in de schaduw. 
  • in fruut, in frut, in friet'n : onherstelbaar beschadigd. 
  • in lijke : als lijk opgebaard liggen. 
  • in ne stront terten : in (honde)poep trappen. 
  • in uij and'n plak'n : in de handen klappen, applaudiseren. 
  • in zin gat wun'n : in zijn gat wonen, iemand te veel verwennen, vertroetelen. 
  • in zin liz'n : iets smakelijk opeten, naar binnen werken. 
  • ip'en : van mening zijn. 
  • ip de tofle buis'n : op de tafel kloppen, eens duchtig zijn mening zeggen. 
  • ip den tast : zijn weg zoeken enkel door de omgeving af te tasten. 
  • ipsteek : uitvlucht, drogreden. 
  • ip toer zin : op de baan zijn, onderweg zijn, zijn ronde doen. 
  • ip zijn ientje : op eigen houtje. 
  • ip zin eig'n : op zijn eigen, statuut van zelfstandige. 
  • in zin gat wun'n : iemand te veel vertroetelen, iemand te veel zijn zin geven. 
  • in zin ropp'n schijt'n : in zijn rapen schijten, iemand zwaar beledigen, een relatie verzuren. 
  • ipbloaz'n : opblazen. 
  • ipgieten : opgieten(van koffie), aanvullen. 
  • iplegg'n : iemand beetnemen, bedriegen. 
  • ipzett'n : zich opsmukken, zich uitdossen. 
  • ip zin pietsebeste : mooi uitgedost zijn, zijn beste pak dragen. 
  • ip zin'nuk, ip min'n nuk : hij zat gehurkt, ik zat gehurkt. 
  • ip zin schooins'n gezeid : op zijn mooist gezegd. 
  • ipgoan : zick boos maken, opstijgen. 
  • ipheff'n : opheffen, optillen. 
  • ipklapp'n : negatieve commentaar geven op iets of iemand. 
  • ipkootren : opstoken. 
  • ipkuisen : alles opruimen. 
  • ippeiz'n : er op peinzen , er aan denken. 
  • ipsolferen : opofferen. 
  • iptut'n , ipgetut : opsmukken, bijwerken, opgesmukt. 
  • ijske : streling van wang tegen wang, b.v. tussen kinderen en grootouders. 
  • jeun'n, jon'n : zich amuseren. 
  • k'ben tielijk an : ik ben vroeg bezig, mijn werk is aardig opgeschoten. 
  • k'zittre 'n brokke mee in : ik zit er beetje met verveeld. 
  • kaduk : toegeplooid. 
  • kallefoat'ren : knoeien, in elkaar flansen. 
  • kaffiebal, kaffieklets : samenkomst met koffie, koffiekransje, roddeluurtje. 
  • kak'n, scheit'n : het groot toilet gebruiken. 
  • kapplen : speelkaarten door elkaar schudden. 
  • klapottrie : knoeiwerk. 
  • kardjas geev'n : er een lap op geven, er snel met opschieten. 
  • k'ben vroet ip em : ik ben erg kwaad op hem. 
  • k'wee van nie el : bij mijn weten ..., ik weet enkel dat ... 
  • kee mij getegeld : ik heb mij verbrand aan netels. 
  • keet'len : kriebelen, kittelen. 
  • keet an min kluut'n : ik zit er mee, ik moet het oplossen. 
  • keet mis ip : ik ben verkeerd, ik heb het verkeerd voor. 
  • keure : keuze, kans, de kans krijgen, de gelegenheid krijgen. 
  • kurjeus : nieuwsgierig zijn. 
  • klap'n : spreken. 
  • klabbet'run : een hels lawaai maken, b.v. het geluid van een weefgetouw met schietspoel. 
  • kletsenat : druipnat. 
  • kluwier'n : door de drukte heen stappen of rijden. 
  • kluwier : drukte van jewelste. 
  • ko klapp'n : kwaad spreken. 
  • koekeloer'n : bespieden. 
  • kolirre : colère(fr), woede. 
  • konkelfoez'n : onderling iets in stilte afspreken. 
  • koejonneer'n : pesten, vernederen. 
  • kommeer'n : kwaadspreken, roddelen. 
  • kommissie(s) : boodschap(pen). 
  • kompassie : petié(fr), medelijden. 
  • kontevertroarie, konteverkierd : met het achterwerk eerst, totaal verkeerd, omgedraaid. 
  • kort kier'n : omkeer maken, weinig bewegingsruimte hebben, weinig persoonlijke vrijheid hebben. 
  • koukegoed : zo goed zijn als een koek, te goed voor deze wereld. 
  • krooize : courage(fr), moed. 
  • krijtiewit : lijkbleek, spierwit. 
  • kuijuls : verwikkelingen. 
  • kull'n : foppen, plagen. 
  • krijtiewit : zo wit als krijt, lijkbleek. 
  • lam'run, lammeren : een bedrag neertellen, het gelag betalen. 
  • lampet'n : iets gulzig (uit)drinken. 
  • latarge geev'n : er in vliegen, het werk goed laten opschieten. 
  • leesz'n : lezen, bidden. 
  • leev'n mokk'n : (storend)geluid maken. 
  • liegen dienst : kerkdienst van de laagste rang, bekaaid. 
  • liege leg'n : zich extra inspannen, zich extra inzetten voor iets. 
  • lijk un vierdrokke : gehaast als de bliksem. 
  • lierschole : leerschool, ervaring. 
  • lospierlen : afhandig maken, afsnoepen. 
  • luije : hard, luid. 
  • maf'n : slapen, een dutje doen. 
  • mauw'n : verwisselen, ruilen van verzamelobjecten. 
  • mee kliek'n en klakk'n buit'n vlieg'n : met hebben en houden eruit vliegen. 
  • mee pak en zak : geladen met pakken en zakken, alle nodige gerief bij zich hebben. 
  • mee ruize : met moeite. 
  • mee t'snot zit'n: een (neus)verkoudheid hebben. 
  • mee zijn'n stirt tussen zijn been'n : afdruipen. 
  • meevoeizen : meepraten, meeveinzen. 
  • melkeezlen : ongecontroleerde handelingen uitvoeren, op hol slaan. 
  • mem'n : morren. 
  • mermereren : steeds klagen. 
  • miester kun'n : iets de baas kunnen, het aankunnen. 
  • muit'n, muiten : ruiven, pluimen verliezen. 
  • mijt ui : ga eens uit de weg. 
  • mirmereer'n : zeuren, morren. 
  • misklap'n : zich verspreken, onvrijwillig iets openbaren. 
  • mispakk'n : zich vergissen. 
  • moederziele aliene : gans alleen. 
  • mogre lijk en pannelatte : graatmager. 
  • mouussen : onhandig bezig zijn, ernaast gieten. 
  • négliezèntegiet : nègliger(fr), verwaarlozen. 
  • ne kier ip ne wig : af en toe eens, een zeldzame keer. 
  • ne lieg'n dienst : er minder goed vanaf komen. 
  • neffiest : ernaast. 
  • ne snak en un beette : brutaal en nors antwoorden. 
  • ne vronk d'ran geev'n : iets omwringen of ombuigen. 
  • nen biel : opgeschort, het feest gaat niet door. 
  • nen buis : een harde knal, een ontploffing. 
  • nen trek geev'n : er een slag op geven. 
  • nès : zacht, smeerbaar. 
  • nie veel klapeegge, nie veel klapeejje : het was er stil, de dialoog verliep moeilijk. 
  • niemre mee zin : de tel kwijt geraken, moeten lossen. 
  • nistig : naarstig. 
  • noar de kluut'n : het is om zeep, naar de knoppen. 
  • noes : schuin. 
  • oeresanse : chance(fr), een grote kans hebben, veel geluk hebben. 
  • oklugoaries : verwikkelingen, bijkomende complicaties. 
  • om'nals : om den hals(oud nederlands), naar de knoppen, naar de vaantjes. 
  • ontzien : er tegen op zien. 
  • oflezen : aflezen. 
  • ofvrest : andersom. 
  • opprun : haperen. 
  • opensmijt'n : iets uit elkaar nemen. 
  • oovreff'n : zich overheffen, iets boven zijn krachten opheffen of verplaatsen. 
  • ovvrechts : averechts, verkeerd, achterste voor. 
  • overkomste, ovrekomste : (onverwacht)bezoek krijgen van iemand. 
  • overzopt : ondergedompeld in een vloeistof. 
  • pak'n : nemen, stelen, oraal innemen. 
  • parlesanten : met veel woorden weinig zeggen. 
  • parlee : parler(fr), praat. 
  • peisz'n : nadenken. 
  • pertjafflen : moelijk stappen. 
  • persensie : patience(fr), geduld. 
  • puseer'n : passeren, voorbijkomen. 
  • pieleboutrechte : kaarsrecht. 
  • pierlen : prutsen. 
  • piesen, zeek'n : plassen, wateren, urineren. 
  • piehoanekus an : iets tergend traag uitvoeren. 
  • plukkevort : helemaal rot. 
  • poatse snukken : iemand een voetje lichten. 
  • poepgooij'n : niets te doen hebben, lui zijn. 
  • poerdroage : poederdroog, kurkdroog. 
  • pompaf : buiten krachten. 
  • pottezwart : zo zwart als roet. 
  • poeit onnoeizle : stapelgek. 
  • preus : fier. 
  • purchoef : onaangekondigd, zomaar. 
  • purtie trek'n : iemands mening delen, iemand bevoordeligen. 
  • rad ip : radicaal uitgeput, totaal uitgeput. 
  • rammasseer'n : ramasser(fr), verzamelen. 
  • rappeleer'n : eraan herinneren. 
  • rats der neffiest : ernaast. 
  • rat ip, rats ip : totaal uitgeput. 
  • rats versleten : op de draad versleten. 
  • rékewirs : de rij aflopend, opeenvolgend, een na een. 
  • riebedebie : er van door, met de noorderzon verdwenen. 
  • rikkeputsjik'n : manken, moeilijkheden hebben bij het stappen. 
  • rijen en rots'n : alles afdraven. 
  • rotekoot'n : binnensmonds praten, onverstaanbaar zeuren. 
  • roeflen : grasduinen, door elkaar halen om iets te zoeken. 
  • roespeteer'n : tegenspreken. 
  • ronsen en mirmereer'n, rotekot'n, reutlen : morren. 
  • reutlun : licht schudden. 
  • roespeteer'n : redetwisten, negatieve kommentaar geven. 
  • roezeputtoeze : alles door elkaar, willekeurig. 
  • ruize mokk'n : ruzie maken. 
  • saluueer'n : saluer(fr), groeten. 
  • seffies, seffiest : seffens, onmiddelijk. 
  • scharmink'len : ketelmuziek maken om iemands gedrag te honen, bij echtscheiding of . 
  • scharten : krabben. 
  • schiefsloan : iets gratis op de kop tikken. 
  • schendinge : schending, beschadiging. 
  • schijteschuij : ontzettend bang. 
  • schijtewit : bleek van de schrik, lijkbleek. 
  • schijteschuij, duuschuij : doodsbang. 
  • schirp'n : aanscherpen van b.v. een potlood. 
  • schoffelscheute : periode waarin iets snel, meestal onafgewerkt, gerealiseerd werd. 
  • schorte blauw : blauwe vlekken, kneuzingen, bont en blauw. 
  • schreep : schrap, nog net, op het nippertje. 
  • schrepen : krabben. 
  • schruilen, tiern : hard roepen. 
  • simpeldrie : larie, niet ter zake, naast de kwestie. 
  • sint niekloois ès ant bak'n : sinterklaas bakt koeken, kindertaal voor het avond en morgenrood in de wintermaanden. 
  • slieren : glijden. 
  • sluiterkiesdag : een der 4 dagen vóór Aswoensdag, iemand opsluiten en slechts vrijlaten in ruil voor iets. 
  • skoep'n : weggraaien, stelen. 
  • smekk'n : smekken, met open mond (vol speeksel) het eten kauwen. 
  • smirr'n : smeren. 
  • smijr'n : platdrukken, pletten. 
  • smijt'n : werpen. 
  • smoer'n : roken, er is veel mist. 
  • smoerrijke, smoutrijke : steenrijk, ontzettend rijk. 
  • sneukelen, sneuklen : snoepen. 
  • snoffel'n : typische neusgeluiden bij een verkoudheid. 
  • snottepetat : stomdronken. 
  • snukken : rukken, trekken. 
  • spiet'n : spuwen, sproeien, spuiten. 
  • spijt'n : vloeistof morsen. 
  • stieg van afgank : een moeilijke stoelgang hebben, moeilijk te overtuigen van iets. 
  • stekkedonkre, pekkedonkre, pekkiedonkre : pikdonker. 
  • stiendronke, poepeloere zat, pirdelammie zat : stomdronken. 
  • stillekies : op een laag pitje, niet zo best, het kan beter. 
  • stokke stijf van schuitte : stijf van de schrik, doodsbang. 
  • strij'n : strijden, zich kwaad maken. 
  • stronte ... : zéér ... 
  • stronte zat : zéér dronken. 
  • stront woatre reeg'n : aanhoudende regenbui. 
  • stronte vies : zéér slecht gehumeurd. 
  • stronte koud : bitter koud. 
  • stronte vuil : zéér vuil. 
  • stronte koud : zéér koud. 
  • stronte vort : helemaal rot. 
  • stronte beu : het erg beu zijn, er genoeg van hebben. 
  • strontweerre : rotweer. 
  • stuipt ui ne kier : buig je eens voorover,. 
  • sturt'n, gesturt : morsen, gemorst. 
  • suuste : juist. 
  • tiene achtre tandre : de ene gebeurtenis volgde de andere op. 
  • t'ging dur vrie schurdig : het ging er daar erg aan toe. 
  • t'trekt goed : de zaak draait goed. 
  • t'rekt goed : de zaken gaan goed, de handelszaak draait schitterend. 
  • te poeite : te been. 
  • te goare ,tuuppe : samen. 
  • te kloffe drip : er juist bovenop, in de roos. 
  • te vrije goan : zijn geliefde bezoeken gedurende de verlovingstijd, meestal op donderdag en zondag. 
  • te zochte : te zacht. 
  • tenden : op het einde. 
  • te vrije goan : zijn verloofde bezoeken, dit gebeurde meestal op donderdag in de 50'er en 60'er jaren. 
  • te wens : te veel gevraagd, er geen moeite voor willen doen. 
  • tès ielde : het is leeg, er zit niets meer in. 
  • teg leen van ... : het is geleden sinds ... 
  • tes mij verliet : mijn geduld is op, het is genoeg geweest. 
  • tes em gespoog'n, gegoot'n : hij lijkt sprekend op hem, hij heeft zijn negatieve trekjes 
  • tes zijn'n wikkle : het is volledig naar zijn zin, hier houdt hij van. 
  • teure ne kier noar ... : gaat eens naar ... 
  • teure ne kier wére, kierdekier wére: ga eens terug. 
  • teure wig : maak je uit de voeten. 
  • thuiswijs'n : de herkomst vaststellen van iets of iemand. 
  • tieflen : aarzelen, sukkelen. 
  • tijdpeseer'n : de tijd doorbrengen. 
  • toevet'n : zeer dik worden. 
  • tjoll'n : hardwerken om zijn doel te bereiken, sukkelen. 
  • toebied'n : ogenblik van aankomst, aankomen van prijsduiven. 
  • toekomm'n : aankomen, ter bestemming geraken, juist genoeg hebben. 
  • toeze : het onze, onze eigendom. 
  • toez'n, bij oes : bij ons thuis. 
  • toetnie ... : een gesloten uitvoering b.v. van schoenen, niet open. 
  • tralala : poespas, toeters en bellen. 
  • trekt'ier : het tocht hier. 
  • trutsel'n : aarzelen. 
  • tuiten en tieren : roepen en schreeuwen. 
  • tuimelpèrte : vallen met bijhorende salto. 
  • tukkezot : stapelgek. 
  • tuupe : samen. 
  • tuuppe gekoukt : samengeklit. 
  • tuupesmijt'n, tuuppeshiet'n : iets slordig samenstellen. 
  • tuuppekom'n, te goarekom'n : samenkomen. 
  • tuuppesteek'n : iets samenstellen. 
  • tuuppeprest : samengeperst. 
  • tuuppestuikt : samengedrukt. 
  • tureluut : van de kaart, niet meer alles op een rijtje hebben. 
  • tuutte : fopspeen. 
  • trekt nie goe : de relatie loopt mank, er heerst een minder goede verstandhouding. 
  • twa zwemwere : het was prima zwemweer. 
  • t'zal uij kontsje voar'n : je zult het niet meer zo comfortabel hebben. 
  • un brokke omverre : een beetje ziek, licht ongesteld. 
  • un kind kuup'n : bevallen van een kind. 
  • un népe geven : in de huid knijpen. 
  • uitspuuk'n : iets uitspoken. 
  • urdig : eigenaardig , misselijk, onwel. 
  • ut trekt ip gien kluut'n : het lijkt op niets, het is niet mooi. 
  • uitzet'n : op stap gaan, zich buitenshuis ontspannen. 
  • van zin neuze moaken : zich kwaad maken. 
  • van tiene-neeg'n : negen op tien keer, hoogstwaarschijnlijk. 
  • vantijds : regelmatig. 
  • vant'sijds : aan de zijkant, langs de zijkant. 
  • vant'wiss'n : dwars , dwars erover, dwars liggen. 
  • van zin latte geev'n : plots heftig te keer gaan, amok maken. 
  • van zin'sies val'n : bewusteloos worden. 
  • veezlen : fluisteren. 
  • vierkante uitlachen : iemand bespotten. 
  • vies ipzicht : nors uiterlijk. 
  • verdoen : verkwisten, geld uitgeven. 
  • verdoss'n : muf, onfris. 
  • verkwoad : ontstoken. 
  • verbloeit : verschroeid door de hitte. 
  • verschoeperd : enrstig verbrand. 
  • verlien : vervelen. 
  • verloan : veel werk voor de boeg. 
  • vermassekreer'n, vermoois'n : kapotmaken. 
  • vernibbelt : niet kunnen wachten, ongeduldig zijn. 
  • vernooslun : iemand stapelgek maken. 
  • verrompeld, verrumpeld : gekreukt, vol met rimpels. 
  • verschiet'n : schrikken. 
  • verslunst : verwelkt, verwaarloosd. 
  • versmoer'n, versmoerd : verdrinken, verdronken. 
  • verwoatrun : verwateren, dit ook willen eten, hebben of meemaken. 
  • verwooit : verwaait, in de war zijn. 
  • verwun'n : een woning verwaarlozen. 
  • verzenderkiesdag : 1 april, dag van de aprilgrap, b.v. iemand om 100 gram klompenzaad(nep) sturen. 
  • vès : vers, fris, zopas, daarnet. 
  • vloan : afstropen. 
  • veurnleez'n : voorlezen, voorbidden. 
  • veurntrek'n : voortrekken, iemand bevoordeligen. 
  • veurniet : gratis. 
  • verleez'n : sorteren, één voor één bekijken. 
  • verfrommeld : gerimpeld, gekreukt. 
  • vuile menier'n : onkuisheid, seks bedrijven. 
  • vuile parlee : vieze praat, schunnige praat. 
  • vuile zievre : vuilpraat, vunzige praat. 
  • vried ,vrie : wreed, erg, ontzettend. 
  • wak : vochtig. 
  • wass'n en plass'n : onderdeel van het huishoudelijk werk. 
  • we zit'n in t'slameur : wij zitten in de rommel. 
  • were zeg'n, deure zeg'n : terugzeggen, doorvertellen, rondbazuinen. 
  • wiepl'n : wankelen, bijna omvallen. 
  • wigbloaz'n : wegblazen. 
  • wigslier'n : wegglijden. 
  • wijstre : ruimte, bewegingsruimte. 
  • win'n, weun'n : wonen. 
  • wir'n : zich weren, zich inspannen. 
  • zéét fit : ze heeft het begrepen, ze heeft het door. 
  • zeeg'n : zingen. 
  • zeeg'nen : zegenen. 
  • ziere : rap, snel. 
  • zievren : kwijlen, zeveren, onzin uitkramen. 
  • zijn panne vermokken : zich met anderen bemoeien. 
  • zin brouk verwoarmen : een slag op het achterste geven. 
  • zin panne vermok'n : zich moeien met iemand anders zaken. 
  • zin vette geev'n : een pak slaag uitdelen, een rammeling geven. 
  • zin weeg'n kort'n : zich klaar maken om te vertrekken. 
  • zochte : zacht. 
  • zoppenat, zékenat : druipnat. 
  • zotnalf : half gek zijn, dol van vreugde zijn. 
  • zin gat gedrooid : hij is pas vertrokken. 
  • zinnen stirt intrek'n : op zijn stappen terugkomen. 
  • zwarte schole ouwen : zich onwelvoegelijk amuseren.


 Beroepen


  • ancien : vanaf 6 maanden bij het leger. 
  • biermarschang : bierhandelaar op ronde. 
  • biestemarsang : dierenhandelaar. 
  • bleu : recruut, eerste 6 maand bij het leger. 
  • blommiest : bloemist. 
  • boefre : beroepsmilitair, alles opeter. 
  • beurmiestre : burgemeester. 
  • doppre : werkloze, stempelaar. 
  • dèspetie : siezoen arbeider aan de dorsmachiene. 
  • garde : rijkswacht. 
  • dieplom : diploma. 
  • gazzepiete : gasflessenverdeler op ronde, gasventer. 
  • karotetrekre, karotjee : plantrekker. 
  • kant'nier : kantenier, kantonnier. 
  • kolputtre : mijnwerker. 
  • kofvekuisre : schoorsteenveger. 
  • kunstemokkre : acrobat. 
  • masurke : soeure(fr), kloosterzuster, non. 
  • mekaniesjèn : mekanieker. 
  • mennougewijf : ménage(fr), huismoeder, huishoudster. 
  • metsediendre : metseldiener, aspirant-metselaar. 
  • metsre : metselaar. 
  • nooistringe : naaister. 
  • nonderpastre : onderpastoor. 
  • oog'n piet : hoogwaardigheidsbekleder. 
  • pastre : pastoor. 
  • pennelekkre : administratief bediende. 
  • plote : handelaar. 
  • poatre : pater. 
  • purtrettetrekkre : fotograaf, soms ook fototoestel. 
  • rondluupre : huis aan huis leurder. 
  • sampettre : veldwachter. 
  • schildrirre : schilder. 
  • schoenmokkre : schoenmaker. 
  • schrijvre : bediende. 
  • slunsemarsang : voddenhandelaar. 
  • sint eloei : sint elooi, patroonfeest metaalbewerkers op 1 december. 
  • spijsre : voeger. 
  • stoelwijf : vrouw welke het stoelgeld komt ophalen in de kerk gedurende de kerkdiensten. 
  • tantiest : tandarts. 
  • tapieseerdre : behanger. 
  • tjoldre, tjooldre : harde werker, iemand die het moeilijk heeft om zijn doel te bereiken. 
  • trimard : naam voor vlaamse seizoenarbeiders op franse bietenvelden in noord frankrijk midden vorige eeuw. 
  • velomokkre : fietshersteller. 
  • vispiete : vishandelaar op ronde. 
  • vietrenir : vétérinaire(fr), veearts. 
  • weversmèstag : weversmisdag, patroonfeest wevers op 2.maandag na 1 januari. 
  • wirkmens : arbeider. 
  • witte kiel : bediende. 
  • zandstuivre : infanterist bij de landmacht. 
  • zwaontje : gemotoriseerde rijkswachter.


 Bevestigingen en Ontkenningen


  • abij : bijna. 
  • alijk : toch. 
  • ba ... : natuurlijk ..., nochtans ... 
  • ba jaai : natuurlijk, deed hij dat. 
  • ba jok : natuurlijk, deed ik dat. 
  • ba niek : nee, dat niet. 
  • ba nienie : nee, dat deed hij niet. 
  • ba nienik : nee, dat deed ik niet. 
  • ba nient gij : maar nee ... 
  • damme : indien we. 
  • ba toet : jawel. 
  • ba toet gij : maar natuurlijk. 
  • gij eet, geet : jij hebt. 
  • gij zoet : jij zou. 
  • ik ee : ik heb. 
  • ik zoe : ik zou. 
  • joak : ja, ik deed het. 
  • joak zulle : jawel. 
  • joam : ja, wij doen het. 
  • joas : ja, ze deden het. 
  • joat : ja, dit is waar. 
  • joat toe toet : toch wel hoor. 
  • jokkedoe : toch wel, ik doe het. 
  • jokkendoe : nee, dat doe ik niet. 
  • jom : ja, wij deden het, wij zullen het doen. 
  • jommedoen : toch wel, wij doen het. 
  • jommendoen : nee, wij doen dat niet. 
  • jooij : ja, hij deed het. 
  • kee : ik heb. 
  • koa : ik had. 
  • kzoe : ik zou. 
  • meen, men, ween : wij hebben. 
  • mur ien doet : maar, hij deed het niet hoor. 
  • neek zulle : nee hoor. 
  • niens : zij niet. 
  • nie suuste : niet juist. 
  • sietsewel, zietse : zie je wel. 
  • toet zulle : toch wel hoor. 
  • umme : indien we, hadden we. 
  • unze, ooinze : indien ze ... 
  • wa peisde : want denkt u. 
  • zeen : zij hebben ... 
  • wil'dren : wij hebben. 
  • wildre zoen : wij zouden. 
  • zil'dren : zij hebben. 
  • zildre zoen : zij zouden. 
  • zoek wel : misschien doe ik het. 
  • zoeke wel : dat doe ik helemaal niet. 
  • zoemme wel : dat doen wij helemaal niet. 
  • zoetiewel : nee hoor, dat zal hij niet doen.


 Eten en Drinken


  • assiette : eetbord. 
  • bieschoten : beschuiten, geroosterd brood. 
  • bloesesietse : bloedworst. 
  • blomme : meel, bloem. 
  • blomsause : witte saus. 
  • boobootsje : boterhammetje(peutertaal). 
  • brien : smeren. 
  • buufstik, buustik, bistik : beefsteak(en), biefstuk, rundslapje. 
  • carabouya : anijssnoepje uit mijn kindertijd, verkocht door leurder(neger) : goed voor de buik, goed voor de keel ... 
  • crème : ijsje. 
  • demie : demi(fr), halve liter bier(50 cl), grote pint bier(nu 33 cl). 
  • dore : eidooier. 
  • dust : dorst. 
  • deuregeute : slappe koffie, resultaat van 2.maal opgieten met zelfde koffie. 
  • dreuple : borrel. 
  • eet'n veur snugties : ontbijt. 
  • eet'n veur snoenies : middagmaal. 
  • eet'n veur soavies : avondmaal. 
  • fersette : vork. 
  • fluutsies bier(wijn) : bier (of wijn) zonder pit, minderwaardig brouwsel. 
  • friesko : frisco(merknaam), balkvormig ijsje, meestal met een bovenlaagje van chocolade. 
  • gekapt : gehakt. 
  • geluksbientsje : borstbeentje van kip, bijgeloof : wie van 2 personen grootste stuk afbrak, werd gespaard van onheil. 
  • gesmijerde petatt'n : aardappelpuree. 
  • ginapple : appelsien. 
  • girnoards : garnalen. 
  • gloeire : pikante doorschijnende engelse bonbon op basis van pepermunt. 
  • groensels : groenten. 
  • gruis : zemelen. 
  • guttie, getie : getijde, maaltijd. 
  • kabliejauw : kabeljouw. 
  • kaffie : koffie. 
  • kernel'n : vruchtenpitten. 
  • kiekefret : voeding voor de kuikens, minderwaardig voedsel. 
  • kirmesse : kermis, feestmaaltijd. 
  • kirremelk : karnemelk. 
  • klissiebroad : zoethout, snoepje. 
  • koeintjies : korrels van verhard varkensvet,gebakken reuzel. 
  • kouke, koukskies : koek(en). 
  • kouke peetie venties : klaaskoeken. 
  • koukebrooid : koekebrood, melkbrood. 
  • koukebrooid mee rozin'n : krentenbrood. 
  • lekkerkauwke : peperkoek, honingkoek. 
  • lekkie(s) : plaatselijke lekkernij(suikersnoepje) uit het bedevaardsoord Kerselare bij Oudenaarde. 
  • lekstok : staafvormig snoepgoed. 
  • loeize rebbe : tussenrib, dunne lende. 
  • muorkepijpe, marsepijpe : mergpijp. 
  • notemuskao : noix de muscade(fr), muskaatnoot. 
  • nonnetet'n, negertet'n : halve bolvormige cake met een laagje bruine chocolade, melo-cakes (merknaam). 
  • oarink : haring. 
  • onze lieve vroukkies : guimauves(fr), gekleurd kindersnoepje in de vorm van een o.l.vrouwbeeldje of klompje(witdrop). 
  • petat'n, irappels : aardappelen. 
  • petat'n in de pelle : aardappelen in hun schil. 
  • petat'n in noov'n : aardappelen in de oven, aardappelpuree. 
  • piekunniek'n : picknicken, letterkoekjes, bestaat ook in versie met torentje gekleurde suiker. 
  • pielesuikre, suikrepiele : suikerklontje. 
  • piero, piro : ducasse du pierrot(fr), hansworsbroodje, specialiteit uit onze regio en noord-frankrijk. 
  • pierobak, pirobak : bakken van piro's, enkel gedurende de wintermaanden in onze regio. 
  • pinte : glas bier. 
  • pirdepiese : urine van paard, bier of drank zonder pit, zonder enige smaak. 
  • pirsuugge : spiegelei. 
  • poatre : abdijbier. 
  • pollink : paling. 
  • pottink : pudding. 
  • pretsoepe : poreisoep. 
  • pulle : drinkbus. 
  • pu'tee : paté(fr), pastei. 
  • pu'teetsje : gebakje, stukje taart. 
  • reeg'le sjookla : reep chocolade. 
  • schuite : kom. 
  • servla : paardenworst. 
  • sesietse : braadworst. 
  • siekrijen : chicorei. 
  • sietago sause : saus op basis van ajuinen. 
  • siklette : kauwgum. 
  • sjieke : tabakspruim. 
  • sikons : witloof. 
  • sjieke toebak : tabakspruim. 
  • slog : salade. 
  • slopmutseke : drankje vóór het slapengaan. 
  • smoeltrek're : pikant snoepje. 
  • solferblomme : zwavelbloem. 
  • sookla, seekla : chocolade. 
  • soosieson : saucisson, boerenworst. 
  • spekke : hard snoepje, caramel. 
  • spekkepapierke : papieren omhulsel van een snoepje. 
  • stampies : karnemelk gerecht op basis van aardappelen. 
  • stampre : bolvormig snoepgoed op houten stokje. 
  • stovrie : stoofvlees, vlaamse karbonaden. 
  • stiereboot're : stierenboter, boter gemengd met (meel)suiker, gebruikt op wafels of pannekoeken. 
  • stikske ip zin hiele : varkensgebraad uit één stuk. 
  • surdien'n : sardinen. 
  • talloere : eetbord. 
  • tempre : deegmengsel, wafelbeslag. 
  • utsepot : hutsepot, alles door elkaar, eenpansgerecht op basis van groenten en vlees. 
  • uufdflakke, uufdvlies : preskop, hoofdvlees. 
  • vès gerégeld : buikspek. 
  • witte van eijers : eiwit. 
  • zatte : tas. 
  • zende : pakketje varkensvlees bedoeld als geschenk na een slachting. 
  • zirp : zure smaak. 
  • zop : sap. 
  • zwintsjieskirmesse : feestmaaltijd op basis van varkensvlees. 
  • zwinnevliej's : varkensvlees. 
  • zwoantje : een frisdrank.


 Familie


  • achterkommerke : jongste kind uit een familie met groot leeftijdsverschil. 
  • broere : broer. 
  • goe menoaze : een goede gezinsrelatie. 
  • joeiens : kinderen. 
  • jonkman : ongehuwde man. 
  • joog'e dochtre : ongehuwde vrouw. 
  • kennisse : een bekende. 
  • meetse : oma, stokoude vrouw. 
  • meetse lap : stief meter. 
  • moedre : moeder. 
  • peetse : opa, stokoude man. 
  • peetse lap : stief opa. 
  • speelvojoaze : huwelijksreis. 
  • vent : man. 
  • voadre : vader. 
  • wijf : vrouw. 
  • ze doe mee : ze is zwanger. 
  • zustre : zuster.


 Gebruiksvoorwerpen en Werktuigen


  • akkre : dun soort plexiglas(o.a. ruiten van oude legervoertuigen), mica. 
  • ambajour : lampekap. 
  • ampoelukke : ampoule(fr), glazen buisje, lampje van een fietslantaarn. 
  • assesteen'n : betonstenen, snelbouwstenen. 
  • assezichtre : assenzifter, aszeef 
  • arloeize : uurwerk. 
  • baskuul : bascule(fr), brugbalans. 
  • bassin : kuip. 
  • bazutsje : tasje, knapzak, rugzakje. 
  • bermiete : grote kookketel. 
  • besutsje : kleine rugzak, knapzak. 
  • biro : balpen, kogelpen - genoemd naar de hongaarse uitvinder Ladislo Biro anno 1938. 
  • bidong : bidon, vloeistoftank. 
  • blink , schoenblink : schoensmeer. 
  • bolle twin : (getwijnd)naaigaren op een houten klos. 
  • booirre : boor, boormachien. 
  • bonbonne : gasfles. 
  • bouk : boek. 
  • boukoorgle : boekorgel, kermisorgel werkende met ponskaarten, type accordeon uit Lichtervelde. 
  • brikee : aansteker. 
  • bubbels : oneffenheden. 
  • buffetstove : kookfornuis. 
  • carnasierre : boekentas. 
  • charette : open kinderwagen, buggy(merknaam). 
  • daglucht : TL lamp, TL verlichting. 
  • denne : daim(leder.). 
  • donderspille : bliksemafleider. 
  • driepekkle : (foto)statief. 
  • durm : gummislang, waterslang. 
  • driepekkle : driepikkel, statief. 
  • en kluite : een centiem, 1/100 belgische frank. 
  • entru-twoizukke : entre-toise(fr), afstandsbusje. 
  • enksle : handweegtoestel tot ca. 10 kg. 
  • flasse : fles. 
  • fuuzziebulke : fusible(fr), electrische zekering. 
  • gazette : krant. 
  • gazzepulle : gasfles. 
  • gett'n, getten : onderbeenbeschermers uit leder of textiel, deel van gevechtskledij. 
  • gewirre : geweer. 
  • gaotsiesnijpre : perforator. 
  • glijerwirk : aardewerk, porselijn. 
  • goeds : linnen ,stof ,textiel. 
  • goutewirk : gouden sieraden. 
  • goepiele : goupille(fr), splitpen. 
  • gruu : hefkraan. 
  • handtovve : handvat. 
  • inkelgeld : pasmunt. 
  • kaffiemeuln : koffiemolen. 
  • kaba : boodschappentas. 
  • kafzak : grote linnenzak waarbij kaf(koren afval) als (matras)vulling werd gebruikt. 
  • kapote : zware mantel, condoom. 
  • kattekop : combinatie van een tweewegstekker met E27 lampenfitting - niet meer in de handel wegens onveilig. 
  • keekee, kukkee : olielamp, petroleumlamp, meestal met koperen voet en glazen stolp. 
  • kinderfeture : kinderwagen. 
  • kisse : kaars. 
  • kiekedroad : kippengaas. 
  • klierkasse : kledingkast. 
  • klieseets : clichés, originelen of negatieven van een foto. 
  • kleutergeld, inkelgeld : geld dat geluid maakt(kluttert), kleingeld in muntstukken. 
  • kloerie : mengelmoes. 
  • kobbejoag're : kobbenjager, raagbol (meestal uit varkenshaar). 
  • kodak ,portrettetrekkre, petrettetrekkre : fototoestel. 
  • kolschippe : kolenschup, schup om steenkool te scheppen. 
  • kootrirre : pook. 
  • kopinske : notaboekje. 
  • lokkies : lakens, beddegoed. 
  • luugge, ziepsop : zeepoplossing. 
  • liere : ladder. 
  • martemenee : houten stok met lederen riempjes en loodjes, foltertuig voor honden en ... stoute kinderen. 
  • mienekes : navulstiften voor vulpotlood, rondvliegend stuifmeel. 
  • messink : composthoop. 
  • mustiek : stopverf. 
  • molleslot : metalen hangslot. 
  • mondmeziek : mondharmonica. 
  • muite : (vogel)kooi, gevang. 
  • muitesluinse : maandverband. 
  • néliktriek : electrische installatie. 
  • nen dik'n : 10 centiem, 1/10 belgische frank. 
  • neusdouwk : zakdoek [mp3]. 
  • nulde : naald. 
  • okkre : emmer. 
  • okre : emmer. 
  • olput : beerput. 
  • ombre : hamer. 
  • oop'ndoendre : blikopener, biersleutel voor kroonkurken. 
  • papflasse : babyfles. 
  • pasviet : passe-vite(fr), roerzeef voor groenten, handelsmerk, Belgische vinding(nr. 348610 - 1928) van Victor Simon. 
  • park : houten kinderbox. 
  • peteelke : kroonkurk. 
  • petéle : plaat. 
  • peeze : pees, aandrijfriem. 
  • piele : droge batterij. 
  • pielelucht : zaklantaarn. 
  • piesdouk : stoffen babyluier. 
  • piespot : pispot, nachtemmer. 
  • piesebloaze : varkensblaas gebruikt als tabaktasje. 
  • pissiene : urinoir. 
  • plakoastre, lakske, lakkre, lakskies : pleister, wondpleister(s). 
  • plongs : smeltzekeringen. 
  • plouf : ploeg. 
  • poer : buskruit. 
  • poeindre : korf, (rieten)mandje. 
  • polle, stokke : paal, paal uit hout, metaal of beton. 
  • pompebak, pompesteen : gootsteen, stenen afvoerbak onder een (hand)pomp. 
  • porteplume : vulpen. 
  • prieze : netstekker, netsnoer, stopcontact(foutief). 
  • rekkre : elastiek. 
  • resor : veertje. 
  • reveilde : réveille(fr), wekker. 
  • révolvair : revolver, pistool. 
  • rietauwe : grijptang. 
  • roetekisse : vetkaars o.a. gebruikt bij het strijken en lichaamsverzorging. 
  • rokke : tuinhark. 
  • russorbak, ressortbak : ressort(fr), spiraalbodem, raamwerk opgebouwd met spiraalveren gebruikt als bedvering. 
  • sarmabucht : goedkope minderwaardige producten uit de Sarma(anno 1950). 
  • slam : kolengruis, goedkope minderwaardige brandstof als vervanger van steenkool. 
  • sens : centime(fr), muntstuk, muntstuk als beloning. 
  • sesiere : saucière(fr), sauskom. 
  • sjakosse : saccoche(fr), handtas. 
  • schelmeske , patatemeske : schilmesje, aardappelmesje. 
  • schijve : deksel. 
  • schippe : schup. 
  • schis : scheermes. 
  • schuiflink : fluitje. 
  • schuifloo, schof : lade. 
  • schuite : kookkom. 
  • schurte : schram. 
  • sierinne : sirene, brandalarm. 
  • sjètte : breiwol. 
  • soarze : deken. 
  • spille, barre : metalen staaf. 
  • spiete, spieete : waterslang, tuinslang. 
  • sport'n : treden van een lader, van een stoel. 
  • sproeijre : (water)gieter. 
  • stekkredroad, pinnekiesdroad : prikkeldraad. 
  • stumijze : vergiet, groentenzeef. 
  • stofoasie : materiaal. 
  • stove : kachel. 
  • stroeitje : strootje, drankrietje. 
  • sulfre, solfre : stekje, lucifer om vuur aan te maken. 
  • spijs : voegmes. 
  • sport : groot gevaarte, omvangrijk toestel, complexe situatie. 
  • temb'r : timbre(fr), zegel, postzegel. 
  • tèksle : het deksel, de afdekking, het bovenste beddegoed. 
  • tooile : toile(fr), afdekzeil, waterdicht tafellaken. 
  • trektauwe : trektang. 
  • trekijz'r : permanente magneet uit een speciale staallegering, meestal de vorm van een hoefijzer. 
  • triporteur : bakfiets. 
  • tourlevies : tournevis(fr), schroevendraaier. 
  • trog : houten bak, gebruikt door bakkers en grote gezinnen om brooddeeg te mengen. 
  • tuupselke, tjoepke : dopje, nippel. 
  • twinbolle : lege houten klos voor (getwijnd)naaigaren. 
  • valieze : koffer. 
  • volant : vliegwiel. 
  • verzijp, verziep : vergiet. 
  • vlote : rondsel. 
  • vogbustle : veegborstel. 
  • veug'len, poep'n : vogelen, geslachtsgemeenschap hebben. 
  • vliegekletsre : muggenmepper. 
  • waskirn : wasmachine met houten schroef, wasbeurt. 
  • waskombiené : combinatie van wasmachine met droogzwierder, voorloper van huidige wasautomaat. 
  • wasspelle : wasknijper. 
  • woatre : water. 
  • wullingen, wulleeg'n, mullies : wolletjes, stof onder bed. 
  • zantsjies : prentjes, herinnerings afbeeldingen. 
  • zeepe : zeep.


 Getallen


  • ien : 1. 
  • twie : 2. 
  • drie : 3. 
  • viere : 4. 
  • vijve : 5. 
  • zesse : 6. 
  • zeefne : 7. 
  • achte : 8. 
  • neenne : 9. 
  • tiene : 10. 
  • twintug : 20. 
  • dèrtug : 30. 
  • fiertug : 40. 
  • figtug, fijftug : 50. 
  • tjèstug : 60. 
  • tjeev'ntug : 70. 
  • ta'untug : 70. 
  • tneentug : 90. 
  • onderd : 100. 
  • duust : 1000.


 Gezondheid en Lichaam


  • bakhuis : mond. 
  • balf : buik. 
  • beiswoorm : klein puistje - mee-eter. 
  • betropt : besmet, besmetting, betrapt. 
  • beulége : ingewanden. 
  • bloeblinne : onderhuids bloedblaasje. 
  • drooi'inge : een appelflauwte, een korte tijd buiten bewustzijn zijn. 
  • forsebal : zichtbare spierbal in bovenarm. 
  • gabbe : open vleeswonde. 
  • in t'joar blok : veel later, waarschijnlijk nooit. 
  • issies : hersenen. 
  • innevlies : kippenvel. 
  • geschribbeld : verwond door schrammen, schaafwonden. 
  • kee jookte : ik heb jeuk. 
  • kiekhoeste : kinkhoest. 
  • kinnebak : kin. 
  • kluut'n, buzze : kloten, teelballen. 
  • knoesle, knoesels : enkel, enkels. 
  • koste, ziere : korst op genezende vleeswonde. 
  • kuts: koorts. 
  • kutsebloare : koortsblaasje. 
  • lin : lenden. 
  • loogers : longen. 
  • luizekop : verwarde onverzorgde haardos. 
  • mismiesteren : iemand verkeerd medisch behandelen. 
  • muile : mond. 
  • nafle : navel. 
  • neuze : neus. 
  • oasem : adem. 
  • oar : haar. 
  • oestondeke : middagdutje. 
  • offank : buikloop. 
  • ongelukkigoard : een persoon met lichamelijke handicap. 
  • pieredoad : zo dood als een pier, morsdood. 
  • piessre : plasser, penis. 
  • poeleke, poelekies : kinderhandje, kinderhandjes. 
  • poepe, prootte : zitvlak, onderlichaam, vagina. 
  • poeit'n : benen. 
  • riekerswoatre, goe riekers : reukwater, parfum. 
  • schete ,prote : flatus, scheet, wind. 
  • schijte, schijt : buikloop. 
  • schribbel : kras. 
  • schoere : schouder. 
  • sloesties : tepels bij de man. 
  • smoel, tote, smiekle : gezicht. 
  • snottebelle, snottekisse : vuile neus, neusslijmdruppel(s). 
  • spieke, spieeke : speeksel. 
  • spriet : Y-vormig, benenkruis. 
  • spiete : inspuiting. 
  • spuije : braaksel. 
  • sterviesdoad : stervende, laaste adem uitblazen. 
  • tintuurdiot, roeidsle : jodium teinture. 
  • tipooge : zweertje op ooglid. 
  • tirringe : tuberculose, TBC. 
  • tett'n : vrouweborsten. 
  • t'vier inen'buik : buikvliesontsteking. 
  • un kind koeip'n : een kind kopen, bevallen van een kind. 
  • uit de note : ontwrichte ledematen. 
  • vallége : verkoudheid. 
  • vee'ers, vij'ers : vingers. 
  • vel : huid. 
  • vietiszepille : wondermiddel om iets te versnellen. 
  • weez'n : gelaat, gezicht. 
  • winde : snelverband. 
  • worte : wrat. 
  • zevenoage : grote zweer (zevenoog). 
  • zie : zijde, zijkant, lendenstreek. 
  • zier : pijn.


 Hoeveelheden


  • balstiebij : overdreven veel eten. 
  • busselke : bundeltje. 
  • bussle : bundel. 
  • brokke : een stuk, niet te veel. 
  • dreuple, leekske : druppel. 
  • elvendertigkiers : ontelbare keren, overvloedig. 
  • enouft : genoeg. 
  • endeke : een kort stukje. 
  • es un titse, es un beetse : heel weinig. 
  • goe kommet'uit : lukraak. 
  • gruizlement'n, gruuzlement'n : tot gruis geslagen,tot kleine stukjes herleid. 
  • helegans : helemaal. 
  • klop : juist op de kop, exact. 
  • kweenie oevéle : ik weet niet hoeveel. 
  • lettre : weinig. 
  • mijzeling'n, mijzelingskies, mul : restjes, vuilrestjes, kruimels. 
  • ne heel'n noop : veel. 
  • ne groeit'n tert : nog een lange weg te voet, een flinke stapafstand. 
  • nen groaten noop : een grote hoop. 
  • net klapp'n nie wird : het gaat hier om een kleinigheid. 
  • niemre : niet meer. 
  • nun klak : een scheutje. 
  • nun kook, un kookske : een kookportie groenten, een kleine kookportie groenten. 
  • nun kuij : een handvol. 
  • nun uup : een hoop. 
  • onneff'n : gedeelte na de komma. 
  • prot nul : helemaal niets. 
  • spiere, ziere, siekepiet : zier, jota. 
  • stoll'n, stollen : stalen o.a. aanduiden van een hoeveelheid prei of porei. 
  • stopt mur, tet te vele : halt, dit is teveel. 
  • suuste enouft : juist genoeg. 
  • ten iptelle : als supplementje, als extraatje, om alles af te ronden. 
  • tet te lettre : te weinig. 
  • tet te vele : dit is teveel. 
  • tufrente(Heestert) : verscheidene. 
  • un groeite leie : zoals de Leie, een lange plasbeurt, een grote plas. 
  • un voer : een lading, een volle kar, een volle camion. 
  • un flasselke : een flesje. 
  • un kuitje : een hoopje, een handvol. 
  • un letse : korte periode. 
  • un muisekluutse, muizestront : zeer miniem. 
  • un poeitse, un poeite : een handvol, poot = hand of voet bij mens of dier. 
  • un prulle van'niet : het vernoemen niet waard. 
  • un schelleke : een sneetje. 
  • un tuite, stik : een stuk. 
  • un tuitsje : een klein stukje. 
  • un treutse : een heel klein beetje. 
  • un vliegeschete : de afmetigen van een vliegenstront. 
  • van ens tot tens : van het begin to het einde. 
  • vree verre : zeer ver.


 Kleding


  • babbelteuze : barboteuse(fr), babypakje zonder broekspijpen met elastieksluiting rond armen en benen. 
  • booi : trui, pullover. 
  • boekels : lange haarkrullen, typische haartooi uit middeleeuwen, ook bij meisjes anno 1940-50. 
  • bot'n, botten : laarzen. 
  • branslee : bracelet(fr), armband. 
  • canadiëne : regenvest. 
  • chapoobuus - chapeau-buse(fr), buishoed. 
  • dennie veste : daim lederen jas. 
  • frienzels : franjes. 
  • golpe : gulp van een broek. 
  • goutewirk : gouden sieraden. 
  • inde : hemd. 
  • impermiable : impermeable(fr), regenjas. 
  • karoo : carreaux(fr), ruit. 
  • karoot'nie inde : geruit hemd. 
  • kiel : stofjas. 
  • klakke : pet. 
  • klouffen, klouff'n : klompen. 
  • koarde : touw. 
  • koljee : collier, halssnoer. 
  • kombieniezon : onderhemd voor vrouwen. 
  • kuijtsje : dotje, bolvormige haartooi. 
  • lakkie schoen : gelakte schoenen. 
  • miesezon : demi-saison(fr), regenmatel. 
  • onderlijveke, onderbooitsje : onderhemd. 
  • paltoo, pardissu : mantel. 
  • pietlair : piet a l'air. 
  • pijpezakske : borstzakje op vest of overhemd, om pijp op te bergen. 
  • plastron : das. 
  • pluchérokske : plooirokje. 
  • poannie brouk : fluwelen broek. 
  • pot : motorhelm. 
  • rekkre, rekkerke : elastiek, elastiekje. 
  • rijkoerde, rijkoarden : schoenveter, schoenveters [mp3]. 
  • rijbrouk : nauw aansluitende halflange broek, rijbroek, ruitersbroek. 
  • savatte, sletse : pantoffel. 
  • schorte : voorschoot. 
  • senture : broeksriem. 
  • sjettie baaij : wollen trui. 
  • sjettie kousen : wollen kousen. 
  • slebbe : sliert, onderste gedeelte van een hemd. 
  • slopkirle : nachtkleed, pyama. 
  • snuidouwk : hoofddoek. 
  • soetie'en : bustehouder. 
  • swingrok : eenvoudige rok gemaakt uit één stuk, zoom onderaan en elastiek bovenaan. 
  • tieritte : ritssluiting. 
  • tjoepke : klein hoofddeksel. 
  • toebrouk : vrouwenbroek met handige opening om vlot te kunnen urineren. 
  • toupe : muts. 
  • velnie frak : pelsmantel. 
  • vliegerstoupe : vliegeniersmuts. 
  • vermokkége : te herstellen kleding. 
  • voeile : voile, hoofddoek in fijne doorzichtig textiel.


 Natuur, Landbouw en Tuin


  • andjoen : ajuin. 
  • boerof : boerenhof, boerderij. 
  • bézies : bessen. 
  • bijze : (fikse)regenbui. 
  • bleek : grasperk of stuk weide om wasgoed te bleken. 
  • blomme : één bloem, bloem of bakkersmeel. 
  • blomm'n : bloemen. 
  • boekee : bouquet(fr), ruiker, bloemenruiker. 
  • bosirde : bosaarde, teeltaarde. 
  • burm : berm, dijk. 
  • dusstpoot're : duizendpoot. 
  • ensebloar'n : bladeren van de paardebloem. 
  • euverzwijn : egel. 
  • fenijn : venijn, ongedierte op planten. 
  • groan : graan, verzamelnaam voor o.a. tarwe, rogge, haver of gerst. 
  • groensle : groenten. 
  • gèsfakke : graszood. 
  • gèskant : graskant. 
  • gèsloetie : geelgors (emberiza citrinella), onozelaar. 
  • inne : hen, kip. 
  • irreweet'n : erwten. 
  • kabuise : witte kool. 
  • kaf : omhulsel van een graankorrel, afval bij het malen van tarwe. 
  • kattestirt'n : lupinen. 
  • kenijnekeutle : konijnen uitwerpsel. 
  • kenijneteet'n : konijnen voer. 
  • kuppuun'n : seizoen arbeid in o.a. noord frankrijk. 
  • kiekies : kuikens. 
  • kieste : kiem, gezwel. 
  • klokkinne : moederkip. 
  • klouffezoad : klompenzaad (nep, bestaat niet), was o.a. het onderwerp voor een 1 aprilgrap. 
  • kobbenette : spinneweb. 
  • koeir'n : koren, voksnaam voor graan. 
  • koekoeksnotte : boomhars. 
  • koesjebak : met glas afgedekte bak om gewassen te kweken, kleine serre. 
  • krieke : kers, kriek. 
  • kruit : onkruid. 
  • kruijen : onkruid wieden. 
  • kustoanders : kastanjes. 
  • kwabbie : pasgeboren vogeltje, uitzakkend huidoverschot. 
  • liszeke : grasspriet. 
  • lokkedissie : hagedis. 
  • los : aardenweg. 
  • meeszukke : meesje. 
  • meuzie : mug. 
  • mis : meers, weide. 
  • mirloan : merel. 
  • miedauwwisse : buigzaam twijgje, grondstof voor mandenmaker. 
  • mien'n : bladluizen, klein ongedierte op planten. 
  • nieve petat'n, iesterleeg'n : vroege aardappelen, eesterlingen. 
  • noarink : haring. 
  • noktiepui : kikker. 
  • noot'lirre : notelaar. 
  • oane : haan. 
  • ogge : haag. 
  • oliedoppre : nachtvlinder. 
  • ommedoen : omspitten. 
  • petat'n roppen : aardappelen rooien. 
  • pieseblomme : paardebloem. 
  • piezekatte : kat(ki 
  • pimm'n : hardnekkig soort onkruid. 
  • pirdewachterke : witte kwikstaart. 
  • pirseboane : stokboon. 
  • ploeze : grasperk. 
  • pluussen, pluuoas'n : verwijderen van draadjes en toppen bij snijbonen. 
  • poatsiesplogge, muilplogge : mond en klauwzeer bij runderen, muilplaag. 
  • poeldekies : jonge legkuikens. 
  • pret : porei, prei. 
  • puikop, puikopkies : kikkervisje(s),dikkopje(s). 
  • puiterek : kikkerdril, werd soms verward met het felgroene eendenkroos. 
  • rokk'n, rok'len : harken in de tuin. 
  • rokke : tuinhark. 
  • ruifle : grote schup. 
  • réke : rij. 
  • schulpe : schelp, schil. 
  • schoein weere : prachtig zweer. 
  • sildrie : selderij. 
  • slekke : slak. 
  • slekkeput : slakkenput, bekende waterpoel in het noorden van Waregem. 
  • smirlapprie : smeerlapperij, afval, vuiligheid, ongezonde voeding. 
  • spo : spade. 
  • stinkers : populaire kamille bloemsoort. 
  • purtie : partij, een stuk (landbouw)grond. 
  • stekveugle : sperwer uit de familie roofvogels en gieren. 
  • stekelbezie : kruisbes. 
  • stoppel : stoppelveld, afgemaaid tarweveld. 
  • strollebie : wesp. 
  • struupetie, koerepetie : strooienpop, ledepop in korenveld, vogelverschrikker. 
  • tirrink, teerik : regenworm. 
  • teeg'gels : brandnetels. 
  • tes an 't smuik'n : er valt motregen. 
  • tes an 't smoer'n : er hangt veel mist. 
  • tronk, stronk : struik. 
  • vette : meststof. 
  • veuglemuite : vogelkooi. 
  • vizze : eenjarig rund. 
  • vlérik : vleugel. 
  • vore : groef. 
  • vorte plekke : rotte plaats. 
  • visle : vis. 
  • vuilkarre : vuilniskar. 
  • weelink : onverhard gaanpad. 
  • werelucht : bliksem. 
  • woormbesteekt : wormstekigheid op groenten en fruit. 
  • wortleeg'n : wortels van een plant. 
  • zuzemiene : jasmijn. 
  • zwomre : zwaluw.


 Plaatsen en Gebouwen


  • anvieron : environ(fr), omgeving. 
  • bejankpapier : behang, behangpapier. 
  • beste ploatse : woonkamer enkel voor gelegenheden. 
  • beneen : beneden. 
  • blaffeture, slagveistre : vensterdeur. 
  • boatte : brievenbus. 
  • bufetstove : keukenfornuis. 
  • buizestove : Leuvense stoof. 
  • dakveistre : dakvenster. 
  • Den Tap : Parochiezaal anno 1950 in Tiegem - trefplaats voor alle evenementen en voorstellingen. 
  • dilte : zolderverdieping boven stallingen. 
  • doenége : optrekje. 
  • gerre, gerrukke : spleet, spleetje. 
  • goote, gootgat : afvoerpijp, afvoerkanaal voor (bezoedeld) water. 
  • kaberdoeiske : huis van ontucht. 
  • kiekekot : kippehok. 
  • kirke : kerk. 
  • Kisrun : Kerselare - bedevaardsoord toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw op Edelareberg nabij Oudenaarde. 
  • klierekot, krevelkot : een kleine woning, enge behuizing. 
  • kofve : schoorsteen. 
  • koolkot : bergplaats voor steenkolen. 
  • kroane : kraan. 
  • logtink : moestuin. 
  • mansarde : mansarde(fr), zolderkamer. 
  • miljoenekwartier : (mondaine)woonbuurt langs de Leie in Kortrijk waar veel rijken wonen. 
  • meul'n : molen. 
  • ne boov'n : woonhuis met verdieping(en). 
  • ouk : hoek. 
  • outewirk : houtwerk, schrijnwerk. 
  • oovemuur : klein gebouwtje met bakoven. 
  • putrilde : poutre, metalen balk. 
  • persie'inne : rolluik. 
  • perdestal : paardenstal. 
  • piesiene : piscine(fr), zwembad, heren toilet, urinoir. 
  • plankier : terras. 
  • reekhuis : rijwoning. 
  • remieze : overdekte koer, overdekte ruimte. 
  • roetse : (meestal enkele)spoorweg. 
  • sollement : fundament, grondvesten gebouw. 
  • strooitiedak : strooiendak. 
  • telefonkotsje : telefooncel. 
  • terten : treden, trappen. 
  • t'konfiturepark : (nieuwe)woonbuurt waar alles op krediet gekocht wordt, geen vlees maar confituur op de boterham. 
  • t'oumanhuis : (oude)mannenhuis, bejaardentehuis. 
  • t'vertrek : het WC, toilet. 
  • t'ipperste : de zolder. 
  • veurploatse : beste plaats van het huis - nu living. 
  • vijstre : glasraam. 
  • voute : kleine zolder. 
  • washuis : wasplaats, meestal ook de keuken. 
  • weunen : wonen. 
  • wie'ig : weide. 
  • zottekot : gekkenhuis. 
  • zulle : deurdrempel, dorpel. 
  • zwembak, zwemkom : zwembad. 
  • zwinskot : varkenstal.


 Persoonsbeschrijvingen, Eigenschappen en Scheldnamen


  • aklirre : stotteraar. 
  • afgelekt'n bootram : hulpeloos iemand. 
  • ambetantrik : vervelend persoon. 
  • bablette, babbelgat, babbelkouse : praatziek persoon. 
  • balfvuldre : zijn buikje rond eten. 
  • bedorven'n stront : een verwend iemand. 
  • boejemers : bohemen, zigeuners. 
  • bieste : beest, dier. 
  • blageur : opschepper. 
  • blauw'n : liberaal, vroeger PVV nu VLD. 
  • blieke schijtre : persoon met bleke huidskleur. 
  • blittre, trunte, blitkouse : iemand die veelvuldig weent. 
  • bon-vivant : levensgenieter. 
  • boerepird : boerenpaard, lompe persoon. 
  • breetel : rakker, bengel. 
  • bricoleur : knutselaar. 
  • briegan : kwaajongen, deugeniet. 
  • brielpot : knoeier. 
  • broebelgat, broeblirre : persoon welke onzin verkoopt. 
  • broukschijtre, soepeschrijtre, schijtre : broekvent, bangerik. 
  • bulte : iemand met een bochel, uitsteeksel, buil. 
  • buzzesnijere : beurs opensnijder, zakkenroller, onbetrouwbaar iemand. 
  • deureduijere : doorzetter. 
  • deurstekt'n leegurd, lamme loetie : een echte luiaard. 
  • difterirre : aarzelaar. 
  • dik'n nekke : hoogvaardig persoon. 
  • dikke goele : zwaarlijvige vrouw. 
  • dikzak, dikke ploesse : zwaarlijvige man. 
  • dikkedelvre, kuitie : nietsnut. 
  • djiezeke : tenger persoon, schuchter persoon. 
  • dommekluut , stommekluut: dwaas. 
  • domme tootte, dom weez'n : dwaas gezicht. 
  • drille : iemand die voordurend op stap is, iemand die nooit thuis is. 
  • droaitop, drooire : iemand zonder een duidelijke mening. 
  • dronkeluite : drankzuchtige vrouw. 
  • duts : onbeholpen iemand, sukkelaar. 
  • ebbaard : steeds belust op 'krijgen', bezitterig persoon. 
  • eetepiet : venijnig baasje. 
  • ensiegoard, viezeklooit : nors persoon, iemand die zichzelf niet graag ziet. 
  • errebekkre : redetwister. 
  • ertefrittre : vitteraar. 
  • fel'n bek : grote mond, steeds zijn mening durven zeggen. 
  • filoe : filou, gauwdief, aftroggelaar. 
  • fleikonte, fleipoandre : zemen. 
  • flierefluiter : steeds opgewekt, feestvarken. 
  • flinkfloetre : steeds bezig. 
  • foeflaire : iemand die duistere zaakjes opknapt. 
  • frooi booiske : brave jongen. 
  • gast : kerel. 
  • gas'reerd : assurer(fr), zelfverzekerd overkomen, vlot en ongedwongen in de omgang. 
  • gatlekkre : slijmbal. 
  • geldjode : ziekelijk winstbejag. 
  • geldplotte : zuinig persoon. 
  • goe jonk : brave meid. 
  • goeklooit : goedaardige man, hulpvaardige man. 
  • grittre : spotter. 
  • gritkonte : spotster. 
  • groat'n duts : sukkelaar. 
  • groat'n zero : nietsnut. 
  • groate smoel : grote mond. 
  • gruttie moggre : graatmager. 
  • ir oar in un kuitje : queue de cheval(fr), haar haar gebonden als paardestaart. 
  • iete tinke, iet wijf : sexbom. 
  • iepo, hiepo : onnozelaar. 
  • jonge snottre : onervaren jonge man, jonge snaak. 
  • jonge téve : jong meisje. 
  • kamoefleur : verdoezelaar. 
  • karrelappre : knoeier. 
  • karredrooij're : zijn kar draaien, plots van mening veranderen. 
  • kiekooifd : kippenkop, dwaas, domkop. 
  • keppe, kebbekeutle, flijpoendre : lieveling. 
  • klakpottre : onervaren schilder of kunstenaar. 
  • klappije : kwaadspreekster. 
  • kletsekop : kaalkop. 
  • kletskouse, kletsre : praten om te praten, spraakwaterval. 
  • kloufekappre : kloefenkapper, knoeier. 
  • kluutzak : klootzak, pester. 
  • koeroste : roestkleurig, roodharig. 
  • krebbebijtre : kribbebijter(vee), hongerlijder, mager persoon. 
  • kriepe : vrouw die tegen niets is opgewassen, kan niet tegen een stootje. 
  • krullekop : iemand met kroezelhaar. 
  • kuifle, kuiflirre : knoeier. 
  • kwistemokkre, ruizemokkre : ruziestoker, herriemaker. 
  • kwismenbieble : nors persoon. 
  • koalie : gemakkelijk te overhalen, zwakzinnig. 
  • kuijlirre : knoeier. 
  • kurjeuzeneuze : nieuwsgierigaard [mp3]. 
  • kwijne : kniezelaar(ster). 
  • lamijne : klagende vrouw. 
  • lang'n zwieble : mager persoon met een lange gestalte. 
  • lawijt, groot beslag, stoefre : overdrijver, opschepper, bluffer. 
  • leevemok'r : luidruchtig persoon. 
  • leug'n mete : vrouw die veel liegt. 
  • lichte kooije : vrouw van lichte zeden. 
  • liep'n duivle : sluwe persoon. 
  • liepe tinke : sluwe vrouw. 
  • loebas : lompe kerel. 
  • luizigoard : onzindelijk iemand. 
  • maria langgat : iets tergend traag uitvoeren. 
  • martiko : gekscheerder. 
  • mechante brokke, mechante bette : méchant(fr),opstandige of boosaardige vrouw, rad van tong zijn. 
  • meetselap, peetselap : vervang meter of peter wanneer de echte meter of peter overleden is. 
  • meeszukke : tenger persoon. 
  • meiskieszot : meidenversierder. 
  • melkezel : dom persoon. 
  • minnegoep : lompe vrouw (met hoepelrok). 
  • moag'ren krebbie : mager persoon. 
  • moederskeppe, keppekeutel : aan moeders haar rok hangen. 
  • moggr'n krebbie : mager persoon. 
  • mompie : zwijgzame kerel. 
  • mouuspot : knoeier [mp3]. 
  • mooiskonte : vrouw welke niet zuinig is met geld en materiaal. 
  • nonneslebbe : sleep van nonnenkleed, overdreven klerikaal gezind zijn. 
  • noarrink : graatmager persoon. 
  • neuzemoakre : grimmig persoon, steeds morren. 
  • neetebuk : nijdig persoon. 
  • niewird : nietsnut. 
  • oarzakk're : opjutter, redetwister. 
  • oelekoart : luiaard. 
  • oere jog're : steeds op jacht naar vrouwen van lichte zeden. 
  • oere poepre : doet het met vrouwen van lichte zeden. 
  • op : aap, dwaas. 
  • oppejonk : apenjong, rakker, dwaas doen. 
  • oud'n zak : oude man. 
  • oude turte : oude taart, stokoude vrouw. 
  • pagaddre : pagadder, jonge rakker, kleine persoon. 
  • pannelatte :dakpannenlat, graatmager persoon. 
  • papkoereur : derde klas wielrenner. 
  • papzak : zwaarlijvige man. 
  • paptoarte : lachbek, gebak uit Zeeuws-Vlaanderen. 
  • peetie loetie : gevaarlijk persoon, pedofiel. 
  • peetie pruus : zonderling persoon. 
  • pietse precies : iemand die alles afwerkt tot in de puntjes. 
  • pietoe : nietsnut, dwaas. 
  • plakpoat'n : vuile voeten(schoenen). 
  • plotzakkre : ruziestoker. 
  • poepgooi, poepgaai : zonderling persoon, luiaard. 
  • pretpeteel, pretmadam : kokette dame. 
  • pulfie, puimle, filou : stomkop, lomperd. 
  • puppe : modepop. 
  • purluut : zonderling persoon. 
  • rijke smirrie : iemand die (smerig) rijk is. 
  • rijpe voar birnem : goed voor het gekkenhuis(Beernem). 
  • rinneweural : alles vernietiger. 
  • ruizeluite : onbezorg iemand, zottebol, vlot in de omgang. 
  • reutlirre : iemand die steeds opmerkingen geeft, rammelaar voor baby's. 
  • ronspot : steeds morren. 
  • roste kop, rosteklooit : een roodharig type. 
  • rooi'n : socialist, vroeger SP nu SPA. 
  • sansar : chançard(fr), geluksvogel. 
  • schammoteur : escamoteur(fr), gauwdief, goochelaar. 
  • scheete : bang persoon. 
  • scheetebeeze : lieveling. 
  • schijtewit : lijkbleek, spierwit. 
  • schirmikkle : aardslelijke vrouw. 
  • scholbiejak : schobbejak, rakker, kleine schurk. 
  • simpelkonte, seute : trut. 
  • sjieketeze, siekedeeze : vrouw welke steeds commentaar of opmerkingen geeft. 
  • slap lijk n'sluinse : lenig persoon. 
  • smirlap : geniepige kerel. 
  • snel meiske : knappe meid. 
  • snotneuze : nozem. 
  • sneuklirre : zoetekauw, snoeper. 
  • soepkiek'n : dwaas. 
  • soarlowie : Charles Louis, rakker. 
  • spelmokkre : lastbezorger, amokmaker. 
  • springdoaze : onrustig persoon. 
  • stinkre : deugniet, rakker. 
  • stijtniet : deugeniet. 
  • stijve kluut : houterig persoon. 
  • stoefkonte, stoefmuile : opschepster. 
  • stoutemuile : onbeleefd persoon. 
  • strontvliege : onrustig iemand, overal op en aanzitten. 
  • strontvent : nietsnut. 
  • sausebrundre : muggenzifter, zich met alles bemoeien. 
  • teeve, giete : kreng, onhebbelijke vrouw. 
  • toarteklaai : knoeier. 
  • tieflirre : aarzelaar. 
  • toppezot, poeitonoezle : stapelgek. 
  • totetrekkre, smoeltrekkre : een onbetrouwbaar iemand, petje naar de wind. 
  • trimar : trekker, iemand die steeds op de baan is. 
  • treute : klagende vrouw. 
  • treuzelirre : aarzelende man. 
  • treuzelkonte : aarzelende vrouw. 
  • trunte : meewoedigw vrouw. 
  • trutselaire : aarzelaar. 
  • tuitre : luidop spreken, roepen. 
  • tuitmuile : iemand die luid roept of spreekt. 
  • uitoldre : uitvinder, opzoeker, uitpluizer, kreatief persoon. 
  • un pirse van ne vent : een man met grote gestalte. 
  • vervaart, schuij : benauwd. 
  • vies purtret : slecht gehumeurde vrouw, staat nors op foto(portret). 
  • vieze kluut, vieze bieste, viez'n oap, vieze kus-mijn-kluut'n, kwismunbieble : slecht humeurig persoon. 
  • vieze toarte : mistevreden vrouw. 
  • vieze petoatre : vuile aardappel, nors persoon. 
  • vieze kus n'n kloat'n : een moeilijk persoon. 
  • viswijf : visverkoopster, iemand die roddelt, iemand die alle geheimen verklapt. 
  • vortzak : onbetrouwbare iemand. 
  • vrien kastar : durver, buitengewone kerel. 
  • vroet snel : zeer knap, beeldschoon. 
  • vuile triene : slordige vrouw. 
  • vuilkonte : onzindelijke vrouw. 
  • vuilpot : onzindelijk persoon. 
  • weewirre, weewe : weduwnaar, weduwe. 
  • welweet're : beterweter, eigenwijs persoon. 
  • wiepelkonte : bij het stappen met (vrouwelijk)achterwerk wiegen. 
  • wemelgat, vrikkelgat, vrikkelkonte, gien zit't gat : niet stil kunnen zitten, onrustig persoon. 
  • witt'n : blanke, symphatisant voor de coalitie troepen in WO-II. 
  • wiepgooi, poepgooi, poepewietie : zeveraar. 
  • wietie, wietse : onnozelaar. 
  • wijvezot : man die steeds in de omgeving van vrouwen vertoeft. 
  • wipkonte : vrouw met sierlijk achterwerk. 
  • zakkevuldre : geld aftroggelaar. 
  • ziemtote, mouwefrottre : slijmbal, mouwveger. 
  • zievrirre : zeveraar, man welke larie verkoopt. 
  • zieverkonte : zeveraarster, vrouw welke larie verkoopt. 
  • zijpgat : iemend met een smal achterwerk. 
  • zeure : iemand die vals speelt, oneerlijk persoon. 
  • zwalpei, zwolpei : een in water bovendrijvend ei, dronkaard. 
  • zwarte liete : onzindelijke vrouw. 
  • zwarte penne : meisje met gitzwart haar. 
  • zwart'n : neger, symphatisant voor het Duitse kamp in WO-II.


 School, Kerk en Staat


  • begrovvége : begrafenis. 
  • creejon : crayon, potlood. 
  • dertienofvund : driekoningenfeest. 
  • dertienofvundzot : als koning verklede persoon, gaat van deur tot deur op driekoningen. 
  • drapoo : drapeau(fr), vlag, nationale driekleur. 
  • dubblen : dubbelen, een studiejaar overdoen. 
  • endeklokke, emoirse : doodsklok, l' émoi(fr), ontroering, emotie. 
  • kirkegank : kerkgang voor vrouwen na een bevalling, zuiveringsritueel. 
  • knechtebrakke : meisje met jongensstreken. 
  • knechteschole : jongensschool. 
  • konfrensie : conferentie, dag vrijaf wegens samenkomst van onderwijzers. 
  • koer : speelplaats. 
  • kompleziesies : examens. 
  • kweezle : kwesel, uiterst vroom mens. 
  • leerege : voorbereiding tot plechtige communie. 
  • liebrolle : liberaal, lid van de liberale partij. 
  • masurke, nonneke : ma soeur(fr), regilieuse (kleuter)onderwijzeres, kloosterlinge. 
  • meiskiesschole : meisjesschool. 
  • messe : mis, heilige mis, eucharistieviering. 
  • messebouwk : misboek, missaal [mp3]. 
  • messediendre : misdienaar. 
  • ippermiestre : oppermeester, hoofdonderwijzer. 
  • pastre : pastoor. 
  • plichtigge kommeunie : plechtige communie. 
  • progiebload : parochieblad, nu "Kerk en Leven". 
  • purtjonklen : portionkelen, kerkritueel ,7 Onze Vaders, 7 Weesgegroetjes, 7 Glorie zij de Vader, dan naar buiten en terug binnen = zieltje gered. 
  • scholbouk'n : schoolboeken. 
  • scholmiestre : schoolmeester, onderwijzer, leraar. 
  • scholschijte : ingebeelde ziekte bij schoolverzuim. 
  • sentepietersvier : sint pietersvuur. 
  • sentnikloois : sinterklaas. 
  • sindiekoat : vakbond. 
  • sos : socialist, lid van de socialistische partij. 
  • stemmége : verkiezingen. 
  • strontprochie : kleine gemeente. 
  • trektement : uitkering, (maandelijkse)vergoeding. 
  • trouw'n van moeties : verplicht huwelijk omwille van een (vroegtijdige)zwangerschap. 
  • vandiessie : vente(fr), openbare verkoop. 
  • verbeteringschole : opvoedingsgesticht, hiermee bedoelde men de instelling 'De Zande' in Ruiselede. 
  • vertellingske : sprookje. 
  • ziemnastiek : gymnastic, lichamelijke opvoeding. 
  • ziekeboukske : lidboekje van de ziekteverzekering (mutualiteit).


 Sport, Spel en Hobby


  • boksootoo, botsootoo : auto-scooter. 
  • bollikett'n : grote knikkers. 
  • broukaf : kaartspel, soort strippoker. 
  • golle : doel. 
  • grutselkies : raadseltjes. 
  • ijsstoel : slede. 
  • jutepird : schommelpaard. 
  • karo, kotse duik : verstoppertje spelen. 
  • keiboge : lappenschieter. 
  • klakkebosse : houten speeltuig om vlasproppen weg te schieten. 
  • koatsebal : kaatsbal. 
  • koersmussiene : koersmachine, koersfiets. 
  • lootse trekk'n : uitloten, verloten, o.a. met stekjes(lucifers) van verschillende lengte. 
  • meziektop : muzikale draaitol. 
  • murbels : standaard knikkers. 
  • nen dop geev'n : een duw geven, een tik geven. 
  • oaze : 'aas' uit kaartspel. 
  • pik'len : éénhandig behendigheidspel met loden stukjes, kootjes(dierlijke beenderrestjes), of schakels van een oude fietsketting. 
  • pijkezot : 'schoppenboer' uit kaartspel. 
  • piston : patroon, kruitpoeder (meestal op tape) voor speelgoedrevolver. 
  • puppe : speelpop. 
  • purtjik'len : springspel op een ruitenpatroon getrokken met krijt of rode baksteen. 
  • rijstpapstéke : populaire breiwerk steek, een rechts - een averechts tot einde naald, dan breiwerk omkeren. 
  • rietse, renne(Heestert) : schommel. 
  • scholkeduik : spijbelen op school. 
  • schofverdijn'n : schaatsen. 
  • sliere : glijbaan. 
  • sniepeetie : sneeuwman. 
  • sprietboge, keiboge : schietlap, Y-vormig speeltuig voor kinderen. 
  • stomm'n ambach : gebarenspel , gebarentaal. 
  • stroei'tje trek'n : kansspel, wie het langste korenhalmje trekt is de winnaar. 
  • tjink'len : huppelspel op één been. 
  • twie'envichtugen : kaartspel met 52 kaarten, patience(e). 
  • top : opwindbare houten draaitol met touwtje. 
  • un porre geev'n : iemand met de hiel een tik, gebeurde soms bij het spel haasjeover. 
  • wigsteek'kies : voorwerpen verstoppen en dan laten zoeken, 'het brandde wanneer men in de buurt was. 
  • wippe : wipplank. 
  • zaklouupéje : zakloping, zakloopwedstrijd. 
  • zoaitjies : kleine knikkers. 
  • zeeslets'n : strandpantoffels. 
  • zwiermeul'n : zweefmolen, draaimolen. 
  • zingtop, muziektop : muzikale tol (kinderspeelgoed).


 Typische Gezegden en Uitdrukkingen


  • achtre mij zint klessekop'n : na mijn dood zijn het kaalkoppen, het kan me niets schelen. 
  • al mee nekeer : plots. 
  • allee, de nistighied : véél werklust(naarstigheid) toegewenst. 
  • al tuuppe : alles in eenmaal. 
  • allabros : à la brosse, kort geknipte kapsel, borstelkapsel. 
  • an uij flasse : dat doe ik niet hoor [mp3]. 
  • an uij vore, an uij gat : niet akkoord, reken er maar niet op. 
  • an uij buzze, an uij fluite : je mag er naar fluiten, reken er maar niet op dat ik dat doe. 
  • aree, alee, : kom, kom ... 
  • avance : voordeel. 
  • bataclan : zever. 
  • beddepiesre : bedwateraar. 
  • bespeet'n : bespat. 
  • bij den buk e'zet : gefopt. 
  • billebij ouw'n : iemand het hof maken met het doel er later voor beloond te worden. 
  • boereleute : goedkope humor. 
  • brokke verschien : totaal uit elkaar. 
  • bucht, briekól, kammelot : waardeloze rommel, rotzooi. 
  • compassie : medelijden. 
  • corbiac : sterfrijtuig. 
  • da es schoeine : maar dat is mooi. 
  • dak koste, k'zoe ui ippeten : ik zie je dolgraag. 
  • damme : indien we ... 
  • damme kosten we zoen ui elpen : indien mogelijk zouden we je helpen. 
  • darden'n : de Ardennen. 
  • dat è gienen spek veur uijen bek : dit is te hoog gemikt, dit is je levenstijl niet. 
  • da zal nog un tapke wringen : dit zal niet zo vlot verlopen als je denkt, dit neem ik niet zomaar aan. 
  • de Vloanders : Vlaanderen. 
  • de Wol'n : Wallonië. 
  • der zin pirtjies die rappre looip'n : er zijn momenteel andere prioriteiten. 
  • deureterten : doortrappen. 
  • dinkske, dingkskies : alternatief voor de juiste(echte) naam van iets of iemand. 
  • doar ne drooi an geev'n : aan iets een andere wending geven, de zaken anders voorstellen. 
  • dobbeltuuppe : dubbel geplooid, in de prak. 
  • doe ne kier diene lucht doad : doe eens het licht uit. 
  • drin terten : er in trappen. 
  • duijerke : drukknop. 
  • durvan swilles weege'n : alles in acht genomen. 
  • durvan swege : dit niet in acht genomen. 
  • ee mij altemets : heb je me soms geen ... 
  • em ipsulferen : zich opofferen. 
  • en pird te loate : veel te laat. 
  • en schéte verkiert : er klopte iets niet. 
  • en striepe aftrekk'n : iemand een poets bakken, iemand benadeligen. 
  • en toerk'alomme : via een omweg, niet direct op het doel afgaan. 
  • en tuitse loatre : iets later. 
  • en vrie snelle tinke : een zeer knappe meid. 
  • en vrie gedoefte : ontzettend log, iets zeer groots. 
  • er nie ip lett'n : er geen aandacht aan schenken. 
  • et speet'em : hij had er spijt van. 
  • fiekkies en fakskies : prullen, overtollige zaken. 
  • flutse : misbaksel, fiasko. 
  • froefroe : rechte haarsnit op voorhoofd uit de jaren 1930. 
  • gadoke : verdorie. 
  • gardevoe : garde-à-vous(fr), geef acht, wees op je goede. 
  • ge goat mij nog plat rinneweer'n : ik ga nog bankroet door jou. 
  • ge kost'em deur de gote trekk'n : hij was een graatmager persoon. 
  • ge meugt uij twie antjies tuupeleg'n : je mag van geluk spreken. 
  • ge meugt ém nie én : hij is niet te vertrouwen. 
  • gepent lijk keizers katte : versierd zoals de kat van de keizer, opgetut, feestelijk uitgedost. 
  • ge zoet er de muur'n van ip rijen : men zou muren opklauteren om de enorme drukte te ontlopen, reactie op hels lawaai. 
  • geef mur buzze : doe maar snel verder. 
  • geef mur sjette : laat het maar vooruit gaan. 
  • gert ne kier, guft ne kier: laat me eens door, maak eens plaats voor mij. 
  • gien roste kluite wird, gienen rosten paraplu wird : geen roeste cent(iem) waard, waardeloos. 
  • geet'keure : je krijgt de kans. 
  • gezoppig klapp'n : vloeiend en boeiend praten. 
  • ge zoet er de kouwe kluts van krijg'n : hiervan wordt ik zenuwachtig, dit werkt op mijn zenuwen. 
  • ge zoet ze oek teeg'n de muur sloan : wat voor onzin kraam je nu uit ... 
  • gien vorte kluite wird : waardeloos. 
  • gildre, guldre : jullie. 
  • gij zijt zekre ip uij oofd evall'n : ben je gek ?. 
  • gij zij mij nie vrende : u bent mij niet vreemd, u komt me bekend voor. 
  • gij zijt zot zeekre : ben je gek ?. 
  • goat da ne kier moet'n zien : je had dat eens moeten zien. 
  • goat goan joat : denk je dat het je lukt, een beetje rustiger daar. 
  • goan zanten : onvindbaar, verdwenen(met de noorderzon), naar de vaantjes. 
  • gop'n en giet'n : enkel gapen en een gieten, gaat vrij gemakkelijk, gaat vanzelf. 
  • gévies ès ouwies : eens men iets gekregen heeft mag men het behouden. 
  • gien sjieke toebak wird : totaal onbruikbaar, totaal onbekwaam. 
  • gepent lijk kijzers katte : feestelijk uitgedost. 
  • huifte : maak plaats, ga uit de weg. 
  • hutsekluts : met alle toebehoren. 
  • ie geboarde(behoarde)van pijkies : gebaren van krommen haas, doen alsof er niets gebeurde. 
  • ie hangt er van tuupe : hij zit zo ineen, hij ziet enkel zijn eigen wereldje. 
  • ie dee ze nogal un beetse tuupe zulle, ie zot mee de pur : peur(fr), hij had schrik, hij was zeer bang. 
  • ie ee ne piek ip mij : hij is mij niet goed gezind, hij heeft iets tegen mij. 
  • ie ee ooig'n ip zin gat : hij heeft ogen op zijn achterste, hij ziet werkelijk alles. 
  • ie jeg u'groeid lijk un perseboane : hij is flink gegroeid. 
  • ie jeg gekend lijk slicht geld : hij is gekend zoals vals geld, iedereen kent hem. 
  • ie es mee zin hoar : helemaal kapot, het is een vogel voor de kat. 
  • ie es mee zin gat in de bootre val'n : hij heeft alle luxe, hij is gehuwd met een welstellende dame. 
  • ie es ip zin'stok gestekt : hij werd betrapt. 
  • ie es pootonoozle : helemaal gek. 
  • ie es te dom veur ooi teet'n : hij is zéér dom, niet van de slimste. 
  • ie es van zijnen suus gevall'n : hij is bewusteloos geworden. 
  • ie ienk aan heur slebbe : hij was steeds in haar buurt. 
  • ie jeund'hem, ie jond'hem : hij had het naar zijn zin. 
  • ie keek zu scheel of nen ottre : hij keek behoorlijk scheel. 
  • ie klapte van schien : hij had het voornemen te scheiden. 
  • ie klapt deur zin neuze : hij spreekt door zijn neus, hij heeft een verkoudheid. 
  • ie koste giene pap mier zegg'n : hij was totaal uitgeput. 
  • ie kuiste zijn skippe of : hij droop af, hij stopte met werken. 
  • ie kreeg ne flittre : hij kreeg een kaakslag, een tik op de wang. 
  • ie liep dobbeltuuppe van sjtier : hij liep krom van de pijn. 
  • ie liep drachtre lijk en klokkinne : hij achtervolgde iets of iemand. 
  • ie liep rond lijk en klokkinne : hij liep te ijsberen. 
  • ie liep in de swiete : hij was lid van het gevolg bij een huwelijksplechtigheid. 
  • ie n'oasse nie al tuuppe : hij was een beetje gek. 
  • ie nee nie vele mier te goed : hij zal het niet lang meer uithouden. 
  • ie neet nie lauwe mier e trokk'n : hij is dan spoedig gestorven. 
  • ie neetre nie véle an dooidoan : hij is lui geweest, hij heeft niet veel uitgericht. 
  • ie noa geen nogle om in zin gat te schart'n : hij bezat geen rooie duit, hij was straatarm. 
  • ie ou beetre in zin brouk gescheet'n : dit had hij beslist niet moeten doen. 
  • ie paktet mij kwoalijk : hij nam het mij kwalijk. 
  • ie pieste nog in zijn brouk : hij plaste nog in zijn broek. 
  • ie plogtigge : hij had de gewoonte. 
  • ie reed'ter twis deure : hij reed er dwars doorheen. 
  • ie sprong ne meetr'uuge : hij sprong 1 meter hoog, hij sprong een gat in de lucht van blijdschap. 
  • ie stinkt van en'uure verre : hij ruikt onfris. 
  • ie trekt zinne stirt in : hij krabbeld terug. 
  • ie trekt ip zin voadre : hij was net zijn vader. 
  • ie ut t'vier in de brouk, ie wa vernippelt : hij kon niet wachten, hij moest dit snel doen. 
  • ie oa nogal wel spel an zin gat : gewichtig doen om niets, iets bewust complex maken. 
  • ie oa nogal wel toepee mee : hij had nogal veel noten op zijn gezang. 
  • ie slacht van ... : hij heeft dezelfde kenmerken als ..., hij is net als ... 
  • ie vloog buit'n : hij werd aan de deur gezet. 
  • ie vrijtigge da zin inde wikkeldige : hij was smoorverliefd op haar. 
  • ie wa schampavie : hij was plots verdwenen. 
  • ie wa tenden oasem : hij was buiten adem. 
  • ie wa zijne kluts kwijt : hij was totaal van streek. 
  • ie wa zochte : hij was uitgeput. 
  • ie wiste nog van toet'n of bloaz'n : hij viel uit de lucht, niet op de hoogte. 
  • ie wundige in t'hol van fluto (Pluto): hij woonde erg afgelegen. 
  • ie zit ter goe veur'n : hij is welstellend, hij zit er warmpjes in. 
  • ie zochter mee af : hij leed er onder. 
  • ie zoet t'ei uit uij gat vroagen : iemand die je voortdurend vragen stelt. 
  • ie zoetre n'vore mee rijen : hij zou iemand in de maling nemen. 
  • ie zog zijn piere zulle : hij had het verdraaid lastig. 
  • ie zot der bachten : hij zat erachter [mp3]. 
  • ie zot in'bak : hij zat in de gevangenis. 
  • ie zot in t'schis : hij lag met iemand overhoop, hij had een meningsverschil met iemand. 
  • ie zot ip zin pird : hij werd opstandig. 
  • ie zot mee de poepers, ie zot mee n'ei, ie zot mee de schijte : hij was bang. 
  • ie zot mee den afank, de schijte : hij had buikloop. 
  • ie zot mee zin gat vul schuld'n : hij had veel schulden. 
  • ie zot ter mee in : hij zat er mee verveeld. 
  • ie é zekre olle gevoerd tegen de wind : tegen iemand met sproeten. 
  • ie é zin kappe oovre dogge gesmeet'n : hij is als geestelijke uitgetreden [mp3]. 
  • ie é in min panne gescheet'n : ik werd door hem beledigd, ik doe met hem geen zaken meer. 
  • ie ee ne piek ip mij : hij heeft het steeds op mij gemunt. 
  • ie es buit'n gevlogen : hij werd afgedankt. 
  • ie es den snelsten tussen twee vetuup'n : hij is niet moeders mooiste, niet knap. 
  • ie es te liege van stirtebien : hij is van lage afkomst, hij voldoet niet aan de norm. 
  • ie es van den oaze gepoept : hij is niet van de slimste. 
  • ie es in zin gat u'pekt : in zijn achterste gepikt, hij werd beledigd. 
  • ie es ip zin tote gestekt : hij viel op zijn aangezicht. 
  • ie est goan zeg'n : hij is gestorven. 
  • ie stokkut in zin oofd : hij werd gek, hij trok het zich erg aan. 
  • ie stond te lach'n lijk'n paptoarte : hij lachtte zich te pletter. 
  • ieste wirke : eerste werk, opdracht met de hoogste prioriteit uit te voeren. 
  • ieverdel(s) : ergens anders. 
  • ieverst, ievranst : ergens. 
  • ik kee, kee kik : ik heb. 
  • ik geloave dur gien spiere van : ik geloof daar helemaal niets van, geen jota van. 
  • in de flakke zonne : in volle zon. 
  • in de foele : in de drukte, in de menigte. 
  • in de verste verte : helemaal niet. 
  • in 't joar blok : veel later, waarschijnlijk nooit. 
  • in den duik : in het geniep. 
  • ip den loatsten knip : op het laatste nippertje. 
  • ip ovenante : in vergelijking tot ... 
  • ip of neere : naar boven of naar beneden, zus of zo : het maakt niet uit. 
  • ip uij kievief zin : qui-vive(fr), op je hoede zijn, waakzaam zijn. 
  • ip riskier van ... : met het risico dat ... 
  • ip triem e'weest: op stap geweest. 
  • ip zin ientje : gans alleen. 
  • ip zin sterre : op zijn hoofd 
  • ir kiekies zit'n dur den droad : vrouw zonder bustehouder. 
  • uit mijn hufte : maak dat je weg komt. 
  • k'eed'n in min klier'n : ik heb hem in mijn kleren, ik heb hem goed door. 
  • k'ben dur vet mee : ik kan hiermee niets aanvangen hoor. 
  • k'ben stijf blie : ik ben onzettend tevreden, ik ben zéér tevreden. 
  • k'ben doeid van den dust, kee dust : ik heb ontzettend veel dorst, ik heb dorst. 
  • k'bent groatis vergeet'n : excuseer, ik ben dit vergeten. 
  • k'bent z'womre, k'bent z'wonder : ik ben benieuwd. 
  • k'goa nie lauwe let'n zulle : ik blijf niet lang hoor. 
  • k'peize purtank van toet : ik denk nochtans dat het klopt hoor. 
  • k'za ip min oofd luup'n : ik zal moeite doen om de vloer niet te bevuilen. 
  • kee kompassie mee uij : ik heb medelijden met je. 
  • keet nog'epeist : ik had het nog gedacht. 
  • kee der ne ronk van houurt : ik heb er iets van opgevangen. 
  • kee dur ne vrien ugzoard gedoan : ik heb daar iets zeer gunstigs op de kop kunnen tikken. 
  • kee mij gesnukt, krege doar azoe un motte : ik ben ge-electrocuteerd geweest. 
  • kee n'asprienne pakt teeg'n sjier: ik heb een aspirine ingenomen tegen hoofdpijn. 
  • kee verschoot'n zulle : ik ben nogal geschrokken hoor ... 
  • kee vlammenden ongre : ik heb enorme honger, ik zit met een lege maag. 
  • ken'em ip den droad : ik ken deze persoon zeer goed. 
  • kijkt ne kier nui : kijk eens hier. 
  • knechtebrakke : kwajongen. 
  • kotsies : ruitjespatroon, kleine huisjes. 
  • koeplekke : kleinschalige boerderij. 
  • koksméte, klets : kaakslag. 
  • kontroarie : integendeel. 
  • kruiskedelle woar, biechte woar : het is echt waar. 
  • krull'n van t'zier, schruil'n van t'zier : kermen van de pijn. 
  • krullewietsies : kleine krulletjes. 
  • ku goa doar nie schief van goan : dit is voor mij zeker financieel haalbaar. 
  • kut nog gepijsd : ik had het nog gedacht. 
  • kwansel : zever, onbenullige praat. 
  • k'geluuve dur gien spiere van, giene siekepiet van : ik geloof daar helemaal niets van, geen jota van. 
  • k'zitte mee snot : ik ben verkouden. 
  • k'zoe der de muur'n van ip rij'n : ik zou muren kunnen oprijden, ik word hier stapelgek van. 
  • leev'n lijk God in vrankrijk : leven zonder zorgen. 
  • lakiet, klopjuuste : tot op de centiem (millimeter, ...) juist. 
  • lieg'ip : een lage dunk over iets hebben. 
  • lijk damme zeid'en : zoals we hebben afgesproken. 
  • lijk nen hond ip en zieke koe : verdwaasd staan kijken naar iets. 
  • lijk ne nond van zin'n stront : zoals een hond zijn behoefte verlaat, werkzaamheden onafgewerkt beeindigen, alles in plan laten. 
  • los hand'sje : gemakkelijk een klap uitdelen. 
  • lupt noar de moane : loop naar de maan. 
  • marchandieze : marchandises(fr), goederen, goederentrein. 
  • madam merci : geen fooi of vergoeding voor iets ontvangen, enkel een 'dank u'. 
  • mee mee den drooi : bij de pinken zijn, goed kunnen volgen. 
  • mee gien rieeke vaste pak'n : met geen riek vast te nemen, smerig en vuil. 
  • mee ruize der deure : met de hakken over de sloot. 
  • mee un lank gat : met veel tegenzin. 
  • mee vuile voet'n der deure goan : onbedachtzaam en snel te werk gaan. 
  • meen dur ne goen'edronk'n : wij hebben daar een goede borrel of pint gedronken. 
  • miekro : microfoon , luidspreker(foutief). 
  • miellie djee : potverdorie. 
  • mijn ziele, mijn zielke, mijn ziele gods : warempel. 
  • malkoar : elkaar. 
  • malkandre : elkander. 
  • mee 'd ulpe van ons'hiere : met de hulp van de Heer, God zij dank. 
  • mee poeit'n en oeir'n : met poten en oren, met huid en haar, helemaal. 
  • mee zin purtie bloat : met zijn partij bloot, onzedig geklede man, met de geslachtdelen bloot. 
  • moa vent toch : u had dit eens moeten meemaken. 
  • moet ne kir ip zukken karre rij'n : kom dat eens tegen, maak eens zoiets mee. 
  • ne bie'el : een gepland huwelijk welke niet doorgaat. 
  • ne lapnomme : een bijnaam. 
  • ne goe post : een goede werkgever. 
  • ne groat'n lantirn met un klien luchtsje : een ogenschijnlijk belangrijk iemand. 
  • ne groat'n doedoe : met grote sier, met alles er op en eraan. 
  • ne kir ip ne wig : af en toe. 
  • ne post pakk'n : het feest gaat niet door, het verloopt helemaal niet zoals gepland. 
  • ne piston : iemand waarop men beroep kan doen om er iets snel en gratis te regelen. 
  • nen duij in zin gat geev'n : iemand finantieel steunen, vooruit duwen, aanporren. 
  • nég gien katte diet goa zien : niemand zal dit het opmerken. 
  • nen flettre ip uij tote : een kaakslag [mp3]. 
  • nen nuup mizérie : een hoop last. 
  • nie kontroarrie zulle : geen slechterik hoor. 
  • n'open en toe : alle details. 
  • ie koste nie rechte klap'n : hij kon niet behoorlijk praten, hij praatte onduidelijk. 
  • nieverst : nergens. 
  • omme : indien we. 
  • ok, okke : indien ik. 
  • utie : indien hij. 
  • unze : indien zij. 
  • oatie : indien hij ... 
  • ok kut moen weet'n : had ik het geweten. 
  • ooparleur : luidspreker. 
  • out uij tote, out uij smoel : zwijg even. 
  • out uijen bek : zwijg even .. 
  • oow : stop ! 
  • onz'n liev'nierke strijt : O.L.Heer maakt zich kwaad, het dondert. 
  • pent : punt, scherpe top. 
  • peuke : deuk. 
  • piepre, pieper : kus. 
  • pietse noakte : poedelnaakt. 
  • pintelieren : op stap gaan. 
  • poeitsies : voetjes, pootjes. 
  • preus lijk fiertig : fier als een pauw. 
  • pulfenip verbrand : zwaar verbrand, totaal opgebrand. 
  • purtank : nochtans. 
  • rappe sluinse : intelligent persoon. 
  • reevekies : kleine groefjes. 
  • rek wijd oop'n : volledig open, wagewijd open. 
  • riem ram : nutteloze aanvullingen. 
  • rinneweer'n : op de fles gaan, bankroet gaan. 
  • ronddretsen : alles aflopen. 
  • rutteputtut , hutteputtut : onzin wat je daar zegt, luister liever naar mij. 
  • salu en de kost : trek je plan, ik hoop je nooit meer terug te zien. 
  • sanse : geluk hebben. 
  • santaboetiek : overcompleet. 
  • scherminkelen : straatritueel bij een echtscheiding. 
  • schief lijk ne zikkle : zo krom als iets. 
  • schietbier : afscheidsdronk, afscheidsfeest. 
  • schooin irreke : mooi deuntje. 
  • schooin vloms : A(B)N, algemeen (beschaaft) nederlands. 
  • schoarte : beschadiging, braam. 
  • schreve : kras, lijn. 
  • schruilen van t'zier, tiern van t'zier : huilen van de pijn. 
  • scheute : mate van afhelling. 
  • sjamoel : lawaai, rommel, warboel. 
  • sent'af gu smeet'n : ze hebben het afgebroken(gebouw). 
  • seg goe besteld van poot'n en oor'n : zij heeft grote borsten. 
  • senne woarie : kruisje op voorhoofd (God zegen en bewaar u). 
  • si en la : poespas, prietpraat. 
  • slag om sleeg'le : willekeurig, zonder nadenken handelen. 
  • slekkevet : goed in het vlees zitten, dik zijn. 
  • sliepschoare sliepschoare : jij weet het niet maar ik wel, spotrijmpje bij kinderen. 
  • spietmedulde : een nep medaille, natte(speeksel) duim op kraag van iemand aanbrengen. 
  • spetterling'n, spijterling'n : spatten. 
  • speelvoyage : huwelijksreis. 
  • steek'ter mur en beetse poer achtre : laat deze zaak maar snel opschieten. 
  • stijf ... : zeer ... 
  • stijf dichte : zeer dicht. 
  • stijf giestig, vrie giestig : zeer leuk. 
  • stijf goed : zeer goed. 
  • stijf schoane : zeer mooi, prachtig. 
  • strontropre achter den trin : iemand zonder beroep. 
  • suikre en ziem : suiker en honing, koek en honing, probleemloos. 
  • tink mij : me dunkt. 
  • tèg ne viez'n vloer : op deze vloer ziet je elk vuiltje liggen, deze vloer blijft niet lang proper. 
  • t'kan mij nie bomm'n : het kan mij niets schelen, het maakt mij niets uit. 
  • t'ligt al overuup en ovrende : alles ligt overhoop. 
  • t'dondert in de broukstroate : opmerking bij het laten van een wind. 
  • t'logt al te perre : rommelig, alles lag overhoop. 
  • t'pakt an n'oasem : dit belemmerd mijn ademhaling, adembenemend. 
  • t'riekt ier goed : het ruikt hier lekker. 
  • t'rekke mij gien kuijuls an : ik doe hier niet aan mee, dit is onbetrouwbaar, ik vertrouw deze zaak niet. 
  • t'steek mij teeg'n : ik zie er tegenop, dit zint mij niet, dit vind ik vervelend. 
  • t'zal uij kontsje voar'n : je zult het niet meer zo gemakkelijk hebben, je zult veel missen. 
  • te goare : samen. 
  • te kandéle goan : eens grondig aanpakken. 
  • te lielijk om t'helpen dondren : aardslelijk. 
  • te loate : te laat. 
  • te tielijk : te vroeg. 
  • te voete : stappen, wandelen. 
  • teg biechte woar : dit is echt waar. 
  • tèg link van t'zotte : dit is maar al te gek. 
  • tèg gien hoar snijen zullen : het is geen gemakkelijke klus hoor. 
  • ten nès : het is niet ... 
  • tilders, tulders : bij jullie. 
  • toez'n : thuis. 
  • top-en-is : slaapwijze met meerderen in een (te)klein bed - voeten naast hoofd. 
  • toppirre, : slag op het hoofd. 
  • tot an zin knoesels in de moze : tot aan zijn enkels in de modder. 
  • trekt mij ne kier : neem eens een foto van mij. 
  • tus'n de soepe en de petat'n : als tussendoorje. 
  • tus'n donkren en den kloar'n : in het schemerlicht, onopzichtelijk. 
  • twis in de zak, kontevertroarrie : tegendraads. 
  • tèg biete zulle : niet aanraken, dit is gevaarlijk hoor (vermaning naar kleuters toe). 
  • tè keure : er is een kans dat ... 
  • tè nog ne goen tert, tè nog en schoeine tuite : nog een behoorlijke afstand te gaan. 
  • tè wel besteekt : eigen schuld, dikke bult. 
  • tè lauwe'leen : het is reeds lang geleden. 
  • tè woar zulle(Tiegem), tèg woar wije(Heestert) : het klopt hoor. 
  • terbinst : terwijl. 
  • tès : het is ... 
  • tès un letse geleen : het is een tijdje geleden. 
  • tès al tuuppe gien avanse : al met al, dit zal niet helpen. 
  • tèg nu fin'n : hij levert zéér verzorgt(fijn) werk af, hij is een goede stielman. 
  • tirre : verbruik, tering. 
  • t'goa nog un bijze doen : het gaat regenen, er is een (fikse)regenbui op komst. 
  • t'huis van ooist'rijk : het huis van Oostenrijk, daar kent men enkel rijkdom en welstand. 
  • t'kan mij nie bom'n : het kan mij niet schelen, het maakt voor mij niets uit. 
  • t'sop liep van zin'n board : hij had er zin in, hij verlangde ernaar. 
  • t'wit van zin noagen drooide rond 't ol van zin gat : hij zag er niet goed uit. 
  • t'rekt ip niet : het lijkt nergens op, het is niet mooi. 
  • t'soe nen'ouden hond verlien : men zou er zijn geduld bij verliezen. 
  • t'soe moen zin : het zou moeten zijn, het is mogelijk dat ... 
  • t'zal uij poepke voar'n : je zult met minder moeten tevreden zijn, want je bent nu teveel verwend. 
  • twie kluit'n en nen dik'n : 2 centiem + 10 centiem, loon van een thuiswever bij elke inbreng van de inslagdraad(schietspoel). 
  • uij board stekt : je hebt een stoppelbaard. 
  • umme : indien we ... 
  • un puiste groat : klein van gestalte. 
  • un striepke : een streepje. 
  • un grette : een spleet, een smalle sloot. 
  • un ouw kalut : een aftands toestel, een aftands voertuig. 
  • ut'iet in zin hoaft'ee, eet'iet niet in zin gat : hij doet steeds zijn gedacht,je kunt hem niet meer ompraten. 
  • van achter de vieren : niet zo belangrijk, minderwaardig. 
  • van k'zal ui gun en : om de loef af te steken, nogal groots opgevat. 
  • van un schéte nen donderslag mok'n : iets fel overdrijven. 
  • van riefke noar rofke : van hier naar daar. 
  • van snugties tot soavies : van s'morgens tot s'avonds, gans de dag door. 
  • van t'lamgods gesleeg'n : totaal in de war zijn. 
  • van t'noens tot'n twolven : van de middag tot 12 uur, eigenlijk nooit ... 
  • van uien tettre mokk'n : van je oren maken. 
  • vanij'ens : natuurlijk, uiteraard. 
  • vente wirk : een klusje voor mannen. 
  • verrugzoarden : op de kop kunnen tikken. 
  • vertellement : een lang verhaal. 
  • verzekers : waarschijnlijk, voorzeker. 
  • vierwirk : vuurwerk. 
  • vur wiensz'n heiligen : waarom zou ik dat doen. 
  • vrie verloan : niet veel vrije tijd hebben. 
  • wa tadde ? ein(zéér onbeleefd) : wat zeg je ?. 
  • wa pijsde ? : wat denk je ervan ?. 
  • wa steekte gij der uit ? : wat doe jij daar ?. 
  • we moen mee aan de toffle : wij worden verwacht op de rouwmaaltijd, gelieve de familie te volgen ... 
  • we zill'n doar an ne lek lig'n : we zullen veel moeten betalen voor deze prestatie. 
  • wielke : wieltje. 
  • wies hoaste : waarom zo een haast ?, blijf nog wat langer. 
  • we stoan kiet, we stoan kwiet : equal(e), we staan effen, er zijn geen schulden meer. 
  • we zoen ... : we zouden ... 
  • we moen ... : wij moeten ... 
  • woar zit uij verstand ? : doe niet zo dwaas. 
  • ze bleusde lijk en kolle vier : ze bloosde als hete kolen. 
  • ze blittigge troanen mee tuit'n : zij weende zeer erg. 
  • ze neg mij nie vremde : ze is niet vreemd voor mij. 
  • ze zin dral mee wig : te laat, je had beter moeten luisteren. 
  • zes ip irren tijd, merie es ip bezouk, tè were bloeprocessie : zij heeft haar maandstonden. 
  • zes goe besteld van poeit'n en oeir'n : ze is goed geschapen, goed voorzien van billen en borsten. 
  • zet uij poepe : zet je (kindertaal). 
  • ze zot ip de stooine van zijnen velo : zij zat op de bagagedrager van zijn fiets. 
  • zin oeig'n zin groeitre dan zin buik : zijn bord niet leeg eten. 
  • zin deun drin en : genoegen hebben met iemands leed, binnenpretjes. 
  • zin handen stoan ovrechts : hij is zeer onhandig. 
  • zin lin dran legg'n : zich tenvolle inzetten voor iets. 
  • zin oar afdoen : zijn haar laten knippen. 
  • zin voorre jooktugge : hij had jeuk aan de aarsstreek. 
  • zin weegoarde : iemands gelijkenis. 
  • zin gés afdoen : zijn gras afmaaien. 
  • zin n'oarink bruttigge niet : zijn voorstel mislukte. 
  • zin n'oagen woar'n lijk bollikett'n : hij keek verbolgen, hij keek zeer verbaasd. 
  • zin zollighied zegg'n : iemand lik van stuk geven. 
  • zoe slap lijk un sluinse : uiterst lenig zijn. 
  • zoetie ? : zou hij ...?. 
  • zu rood lijk'n kolle vier : zo rood als gloeiende steenkool, rood van schaamte, hevige koorts hebben. 
  • zu zot of'n achterdeure : de gek uithangen, gek doen. 
  • zu zwart of moorkies gat, pottezwart : zo zwart als het onderste van een waterketel, zo zwart als roet.


 Tijd


  • 12:00 uur : twolve. 
  • 12:05 uur : twolv'en vijve. 
  • 12:10 uur : twolv'en tiene. 
  • 12:15 uur : twolv'en ne kurt. 
  • 12:20 uur : twolv'en twintug. 
  • 12:25 uur : twolv'en vijf'nen twintug. 
  • 12:30 uur : twolv'nalf. 
  • 12:35 uur : vijf menuit'n achter den twolv'nalf. 
  • 12:40 uur : twinte vur'nien'n. 
  • 12:45 uur : kurt vur'nien'n. 
  • 12:50 uur : tiene vur'nien'n. 
  • 12:55 uur : vijve vur'nien'n. 
  • 13:00 uur : ien. 
  • allichte : wellicht. 
  • altefoert'n, leifoert'n(Heestert) : voortdurend, onophoudend. 
  • der veuren : ervoor. 
  • dikkels : dikwijls. 
  • dijs'ndag : dinsdag. 
  • drachtre : er achter, daarna. 
  • kèsdag : kerstmis. 
  • mee en beetse sanse : mits een beetje geluk. 
  • nui en ton : nu en dan. 
  • niejaar : nieuwjaar. 
  • poas'n : pasen. 
  • sinks'n : pinksteren. 
  • seffiest, sebiet : onmiddellijk. 
  • snoens : s'middags. 
  • snugties : s'morgens. 
  • soaviest : s'avonds. 
  • suuste ip tijd : net op tijd. 
  • te loate : te laat. 
  • ten'uitkommende : bij het uitkomen van bloemen, planten en gewassen in het voorjaar, komende lente. 
  • te vierklauwe : onmiddellijk. 
  • ton, teus : dan. 
  • tielijk : vroeg. 
  • tuss'n donkren en den kloaren : bij valavond.


 Vervoer en Verkeer


  • achtrelucht : licht achteraan een voertuig. 
  • barsjok : pare-chocs(fr), bumper, schokdemper bij botsing. 
  • baréle : barrière(fr), slagboom. 
  • belle : fietsbel. 
  • beulinge : ingewanden. 
  • bordure : boordsteen. 
  • chambrajirre : binnenband. 
  • frengs : remmen. 
  • getruk, getrek : gevaarte, paardengespan met 2 karren. 
  • gravee : steenslag, verharde weg. 
  • gieitte : Citroën 2 PK (eendje). 
  • ie zot in de greppe : hij zat in de greppel, hij zat in de gracht. 
  • innewirs, ten uitkante : afgelegen, ver van de bewoonde wereld. 
  • kassie : kalsijde. 
  • keet'n : ketting. 
  • kilometriek : kilométrique(fr), kilometerteller. 
  • kindrevoiture : kinderwagen. 
  • kurtewoagen : kruiwagen. 
  • luukseveture : personenwagen. 
  • makadam : macadam, betonweg. 
  • meeterten : meetrappen. 
  • ommetoer : omweg, niet de korste weg nemen. 
  • nafte : benzine. 
  • piedal'n : trappers. 
  • plak : nummerplaat op voertuig. 
  • polle : paal. 
  • prootkarre : luidruchtige of gammele personenwagen. 
  • rekkre : snelbinder. 
  • remorke : remorque, aanhangwagen. 
  • reutelkarre : vervoermiddel met loszittende en rammelende onderdelen. 
  • sargebuize : échappement, uitlaatpijp. 
  • schouwége : autoschouwing, automobielinspectie. 
  • sepappe : ventiel. 
  • siedekarre : side-car(en), motor met zijspan. 
  • smouten : smeren. 
  • speek'n : spaken. 
  • spijtlap : spatbord. 
  • steekkarre : stootkar, handwagen. 
  • stooine : bagagedrager van een fiets. 
  • travir, traveir : spoorweg overgang. 
  • triporteur : bakfiets. 
  • trottienitte : autoped. 
  • tuutre : toeter, claxon. 
  • veloslets'n : fietspantoffels. 
  • velorekkre : snelbinder. 
  • velopompe : fietspomp. 
  • velokasse : rokbeschermer. 
  • veloplak : fietsplaat, taksplaat voor fietsen. 
  • veloboane : fietspad. 
  • velobuize : vlak gedeelte van het frame van een herenfiets. 
  • velomoto, mobielitte : bromfiets, mobylette. 
  • vespa : scooter. 
  • zante : velg. 
  • zolle : zadel. 
  • zommerwig : zomerweg, een aarden weg welke enkel in de zomer toegankelijk is.


 Rijmen en Citaten


k'durve wed'n, veur duust bolliketten, da je ui neuze ip ui gat nie kunt zetten.

Pief, poef, paf, t'schot goat af : intro bij het laten van een wind ...

Zeven zotte zwevegemse zwemmers zwom'n zonder zwarte zwembrouk. Ze zil'n zilder zeker zeg'n, ze zin zilder zekre zot !

Ze zoat mee ir oofd al ip den berg, en mee ir gat nog ip Tiegem ploatse ! (over een buurmeisje met een ferme kont)

Stront'n van en bille dikke, zukke stront'n schijte kikke ! (gevonden op de muur van een toilet op de sterhoek)

Het Avondgebed bij de Eggermont's ...
Ons moeder zaliger, Lieske Kok (Alice Decock), was een vrome vrouw.
Elke avond was het bidden geblazen met het ganse gezin,
bezoek of geen bezoek, iedereen moest meebidden ...
Ons avondgebed bestond meestal uit volgende rubrieken :
Een volle rozenkrans = 5 X (10 Wees Gegroetjes en 1 Onze Vader).
Daarna volgde het gebed voor de Heilige Emma (Gemma Galgani [1978-1903]).
Indien er nog tijd over was, en de pap niet overkookte,
kwamen ook nog Broeder Isidoor (Isidoor De Loor [1881 - 1917]),
het Heilig Treezeke (Maria Theresia [1873-1897]) van Lisieux(F),
en Maria Goretti [1890-1902] aan de beurt.

Dit alles gevolgd door volgende smeekbede :
"En nui gomme nog nun onze voadre en un weesgegroetse leez'n omdamme zoen meug'n gespoard blijv'n van dondre en bliksem,
woatre, vier en wind, schrikkelijk'n reeg'n en oagelstien'n,
dief, muurd en brand, oorloog'n en hongersnuud'n !"
"En nu gaan we nog een 'Onze Vader' en een 'Wees Gegroetje' bidden opdat we zouden mogen gespaard blijven van donder en bliksem,
water, vuur en wind, hevige regen en hagel,
bezoek van dieven, moord en brand, oorlogen en hongersnoden !"


 Locale Figuren uit mijn Jeugd


  • Alfons Moortgat(1881-1962) - woonde in Tiegem in Villa Albert - componist van kerkmuziek. 
  • Anna Pirries : Anna Vercaemst - ons adres voor verse boter en melk. 
  • Berke Sterrouk : Albert Dedecker - afkomstig van de Sterhoek(Anzegem) - bakker. 
  • Bert Wilbiss - alias Bert Dewilde uit Bissegem - o.a. tekstschrijver voor Disten Pulle (parodie op Briek Schotte). 
  • Berten Lafosse, Matthieu Brauwers - inrichters van wielerkoersen uit Kortrijk. 
  • Bieskwie : aalproever - verongelukt door een koekedoos (biscuitdoos)!. 
  • Birrie : Albert. 
  • Boerie Kok : Charles(Richard, Petrus) Decock(1894-1953) - mijn peter, nonkel Boerie - landbouwer / cafébaas van "Het Schuttershof" in Kaster. 
  • Briek Schotte : Alberic Schotte(1919-2004) - ijzeren Briek(Brik)- legendarische beroepsrenner uit onze streek, anno 1950. 
  • Bultie Boeboe : doofstomme inwoner van Tiegem - vader van Peper Bier. 
  • Michellie Laga : Michel Lagae - gebuur - bekend veldloper anno 1955. 
  • Cellie Mijers : Marcel Demeyere(1919-2004) - duizendpoot, garagist, duivenmelker, stuntman, inrichter, weldoener ..., woonde op Tiegemberg. 
  • Djorre Verkomst : Georges Vercaemst(1929-2007) - oudstervoetballer 'Tiegem Sport' - oudleeraar en werkmeester Weefkunde VTI Waregem. 
  • Disten Pulle : alias Georges Hubrecht - parodie op Briek Schotte - bonteavonden jaren 50 op Radio Kortrijk - nu R2 WVL. 
  • Dolfie Poarters : Adolf Depoortere - gebuur. 
  • Dolfke Pietrol : Adolf Vandenberghe(1909-1978) - zoon van petroleum venter, doodsbrave Waregemse dorpsfiguur welke graag een pintje luste. 
  • Drétie - André. 
  • Dré Smet : André Desmet - alias Dirk Dennen - dichter, dorpsfilosoof, meestergast monteerder. 
  • Dula Tonnies : Cordula De Tollenaere - woonde tijdlang in de VS of Canada. 
  • Familie Klepkes : figuranten uit Bonte Avonden uit de jaren 50 op Radio Kortrijk - nu Radio 2 WVL. 
  • Fietje Vereecke : oudere vrouw met een handicap. 
  • Fonsie Pannies : Alfons Bouvijn - pannenlegger. 
  • Foodje Callewier : onze bierhandelaar - at altijd 'Betterfood' koeken als tussendoortje. 
  • Fransie : Frans. 
  • Jan Wroet : alias Jan Callens - lid van de Waregemse kabaretgroep 'De Zingende Sterren'. 
  • Jennie Schepies : Julien Schepens(1935-2006) - wielrenner uit Anzegem, meestal op training in Tiegem. 
  • Jo Ander : Roger Dubrunfaut - collega meestergast textiel, zanger, tekstschrijver, componist uit Anzegem(Heirweg). 
  • Juul Plastiek : Roger Slosse(1914-2005). Artistieke duizendpoot uit Roeselare. Werkte mee aan de "Bonte Avonden" van Radio Kortrijk. 
  • Klara Siez'ns - kruidenierster op Tiegemberg - naast café 't Leeuwke" 
  • Klontie Cassiers : pijkenier en klokkenluider in de kerk van Tiegem. 
  • Kuipies : bijnaam voor de Firma Vanmaercke uit Tiegem - vermaarde constructeur van waskuipen en wasmachines Flandria. 
  • Lapie De Voore : manusje van alles uit Heestert, grafdelver. 
  • Lotse Ketels : Uitbaatster kruidenierswinkel & bakkerij uit de Kapellestraat in Tiegem - vrouw van bakker Jules Glorieux 
  • Lerrie Ruitjies : Valeer Balcaen - gebuur, uitbater van "Duivenvoeders VICTORY". 
  • Lieske Kok : Alice Decock - mijn moeder. 
  • Lintsje Mijers : Madeleine Demeyere, gebuur, zuster van Marcel, Antoon en Gaby. 
  • Lirrie Krooije : Valeer Craeye - gebuur, duivenmelker, gebruikte afgedankte autobus als duivenhok. 
  • Lixie, Liekie : Alix, Alex. 
  • Luukkie : Luc, Luk. 
  • Mamadou : wonderbare genezer van spierziektes uit Roubaix(fr) in jaren 50..60 - bijnaam 'de zwarte engel'. 
  • Markie : Mark. 
  • Mentie Mijers : Germain Demeyere. 
  • Merie Tee : huis aan huis visverkoopster uit het naburige Kaster. 
  • Merieske Ponkskies : Maurice Eggermont - mijn vader. 
  • Mietie - Remi. 
  • Mielke Sprieties : Emiel Debosschere - kolenhandelaar. 
  • Miele Brauwers : Emiel De Brauwere - gebuur, garagist. 
  • Mintsje Mijers : Germaine Demeyere, gebuur, vrouw van Gentiel Demeire. 
  • Noltie Supplie : Arnold Supply(1901-1984) - onze toevlucht voor EHBO, gemeentesecretaris van Tiegem. 
  • Pater Paulus Demeestere - gebuur, missionaris bij de paters Passionisten in Lodja - Kongo. 
  • Peetse Van Ruije (Van Rugge ?) : oude man uit Ruien (Rugge?), ging van deur tot deur met Sinterklaas en Driekoningen. 
  • Peper Bier, Pé Barbier : Achiel Schamelhout - 17 jaar lang mijn coiffeur, samen met zoon Gust. 
  • Piekie Christioens : Remi Christiaens (1872-1974) - werd 102 jaar, kon stappen als een tiener. 
  • Pijkie : opzichter van de zavelput op Tiegemberg anno 50, als hij er niet was konden we er ravotten. 
  • Poeitie Verschuere : Uitbater van De Gilde - droeg een hoge schoen wegens een handicap. Vader van oud-wielrenner Pol Verschuere 
  • Pol Punaise : figurant uit Bonte Avonden uit de jaren 50 op Radio Kortrijk - nu Radio 2 WVL. 
  • Prot Veramme : Prosper Verhamme - dorpsfiguur. 
  • Rafke : Raphael. 
  • Romke : Jerome. 
  • Rarrie van de Meul'n : Gerard Avet - molenaar op de Tiegemse bergmolen. 
  • Rattekoo : Michel Ramon - prototype van een dorpsfiguur. 
  • René Herpol - snelwandelaar uit Waregem, WO II veteraan, strijder in de Brigade Piron. 
  • Rietie - Henri. 
  • Schirrewiete Blauweblomme : konijnenvel afstroper uit Heestert. 
  • Sielie Noak : Achiel Vantieghem - huisschilder - winkel voor verfwaren. 
  • Sielke Libbrecht : Achiel Libbrecht - eerder klein van gestalte. 
  • Sleets : Firma Deslee - weverij voor sponshanddoeken. 
  • Soarl'Anskies : Charles Vervaecke - cafebaas "Breydel en Deconinck" op Tiegemberg, later overgenomen door schoonzoon. 
  • Soarle Kok : Charles Decock - mijn nonkel, tabakversnijder en schoonzoon van Charles Vervaecke. 
  • Sriele Hoatsies : Cyriel Haedens - gebuur - bloemist, hovenier. 
  • Staf Stientjes - alias Gustaaf D'Haluin(1883-1974) - kunstschilder, uitbater "'t Vossenhol". 
  • Stijn Streuvels - alias Frank Lateur(1871-1969) - schrijver, novelist uit Ingooigem (alias Yvegem). 
  • Sétie - Roger. 
  • Tafke Glorieux : Octaaf Glorieux - onderwijzer van mijn 1ste, 2de, 4de en 5de leerjaar, later schoolhoofd. 
  • Tallie Neukies : Vital Eggermont - gebuur. 
  • Tante Larda : Gerarda Decock - mijn tante. 
  • Tante Tiene : Leontine Decock - mijn tante. 
  • Tieste Kok en Rietsje Potters : schroothandelaars voor onze regio. 
  • Tieste Noasies : Jean-Baptiste Naessens - cafébaas "'t Leeuwke". 
  • Torrie Mulders : alias Hector Vindevogel(1883-1961) - vriend van Streuvels, dorpsfilosoof, dichter, molenaar. 
  • Toupies : Huis Tavenier - modiste, hoeden en petten. 
  • Toone Mijjers : Antoon Demeyere - gebuur, broer van Marcel, Madeleine en Gaby. 
  • Uzeke Wipmingat (Wipminkonte) : dorpsfiguur uit de buurt van Bassegembos, had typische stijl van gaan. 
  • Vietriene Stienput : dorpsfiguur uit Moen, reed met fiets door uitstalraam, belande ook eens in waterput. 
  • Ventie Spoelies - dorpsfiguur, thuiswever uit het brein van Jo Ander, schreef en zong er een liedje over. 
  • Wartie Sneetjies : herbergier uit Heestert. 
  • Wieske Pitsies : Marie-Louise Glorieux - stoffenwinkel. 
  • Zulie Sluinsies : Jules Demeire - gebuur. 
  • Zulke Mijers : Jules Demeyere - gebuur, beenhouwer, cafébaas "Op Den Hoogen Berg".


 Dialect Links




 Info Links




 Text naar Spraak (Text to Speech) Links


  • Deskbot - Zet de inhoud van je klembord om naar spraak - Freeware.
  • Profiweb (Duits) - toont de TTS mogelijkheden op je computer.
  • Microsoft Agent Ring (Engels) - toont de TTS mogelijkheden op je computer.
  • Scansoft Belgie - ex. Lernout & Hauspie.
  • Scansoft - RealSpeak demo - kies : RealSpeak Solo / Belgian Dutch / 11 Khz / Ellen.
  • 2 nd. Speech Center - Shareware.
  • TextAloud MP3 - Shareware.
  • Natural Voice Reader - Shareware & Freeware.
  • ReadPlease - Shareware & Freeware.
  • Speakonia - Shareware & Freeware.
  • Lernout & Hauspie Nederlandse Tekstmodule van Microsoft - Freeware.
  • MS Agent test van Microsoft - Freeware.
  • Microsoft Agent Download page - Freeware.
  • Alien Speech - Shareware.

    ©2004-2013 Frans Eggermont - De informatie beschikbaar gesteld op deze webpagina mag enkel worden gebruikt voor persoonlijke of educatieve doeleinden mits bronvermelding. Graag een seintje vooraf via email. Enige andere vorm van gebruik, zoals copieren, publiceren, reproduceren, of wijzigen, is enkel toegelaten mits de schriftelijke toestemming van de houder. De informatie op deze site is het resultaat van een hobby project. Mocht blijken dat de aangeboden informatie fouten of onvolmaaktheden bevat, dan behoud ik mij het recht voor af te zien van enige vorm van aansprakelijkheid voor directe of indirecte geleden schade door het gebruik hiervan. Ook de installatie van software van derden, aangeboden via de betreffende links, is voor eigen risico. 



     Nog toe te voegen ...


    mompie : een zéér zwijgzaam en zonderling persoon.
    mee 'n lank gat : met véél tegenzin.
    beschetene kommissie : van een kale reis terugkomen, een maat voor niets ....
    wegelink : een smal en meestal onverhard voetpad doorheen een weide of  landbouw grond.
    blek'n, buit'n blek'n :  een meewarige blik naar iemand tot hij vanzelf afdruipt.
    ne piepre : een kus.
    kalut : gammel toestel of rijtuig.
    reek'ouwn : in de rij staan.
    iele : leeg.
    ziemtote : slijmbal.
    plotzak'n : ruzie maken.
    plotzak're : ruziestoker.
    wuipl'n : een signaal geven, zich kenbaar maken.
    toespelle : veiligheidsspeld.
    wiepgooi : zeveraar
    gestepiet, bloaze : showman.
    verzet : (fiets)versnelling.
    wa'del : iets anders.
    invet'n : insmeren.
    verkwoin : ontsteken(wonde).
    gevloat : diepe snijwonden, het vel eraf.
    stuip'n : zich vooroverbuigen, zich klein maken.
    klierekot : een klein huisje, een zeer beperkte ruimte.
    stropke : aars.
    alle stappe : na iedere stap, voortdurend, om de haverklap.
    ip doen : iemand versieren om een relatie te starten, een woonhuis(vertrek) opsmukken, zichzelf opsmukken.
    iptut''n : opmaken, versieren.
    ipsteek : voorwendsel, drogreden.
    toavermete : tovenaarster.
    rotekoot'n : morren.
    uitleng'n : uitbrengen, openbaar maken, zich verspreken.
    koperkuis : koperpoets middel.
    schoenblink : schoensmeer.
    hutsepetuts : toebehoren.
    nun droag'n tjokkie : een saai persoon.
    ne rijke smous, smoutrijke : een steenrijk iemand.
    smieekle : aangezicht.
    druug'n piet : (droog)saai persoon.
    geklappig : zeer spraakzaam.
    eetinge : een feestmaal.
    poetie : dwaas.
    klabet'ren : luid praten, veel lawaai maken.
    kroatre : vlas kroter.
    schoerke stoan : zich bukken om iemand te helpen over een hindernis te klauteren via je schouders.
    schouwe : schoorsteen, schaduw.
    gepresseerd zijn : onder druk werken, niet veel tijd hebben.
    drets'n : van hier naar daar gaan.
    teeg'n kom'n : iets voor hebben, iemand ontmoeten.
    gruiszop : een oplossing van lauw water en graanzemelen, pijn verzachtend middel bij verstuiking of voet of vingerwonden.
    stinkre : stinker, deugniet.
    geabimeerd : toegetakeld.
    ne sirk : een circus, een drukke situatie.
    e verla dr'ip weet'n : negatieve commentaar op iets geven.
    ie zalt nie shief van goan : hij zal er niet armer van worden.
    ze zitt'n aan de kap : ze zijn aan het vechten.
    bendig : spaarzaam.
    pree : weekloon, maandloon.
    melkezel'n : klagen.
    ne kirn : een wasbeurt.
    toeveele : veel.
    duisdviertig : prima, opperbest.
    noar de wippe : om zeep, defect.
    ierste werke : dit moet ik nu eerst doen, niet uitstellen.
    bendig : spaarzaam.
    pree : weekloon, maandloon.
    melkezel'n : morren.
    piezekatte : poes, kat.
    d'rin dopp'n : er in steken.
    wijster : ruimte, bewegingsvrijheid.
    ne lange zwieble : een persoon met grote gestalte.
    groatse konte, pretpetiel, pretmadam : hoogmoedige vrouw.
    errebek'n : ruzie maken.
    wak : vochtig.

    Gezegden ...


    uij'n naok drin sloan (zijn haak er in slaan) : zich ongevraagd bemoeien in een gesprek.
    ie zal zijnen krok nog krijgen : het ergste moet nog komen.
    de kofve recht'ouwn : de zaak alleen runnen, beredderen.
    ie ee nun tap teeg'nen komm'n : hij heeft iets onplezierigs voor gehad.
    ie dee ze tuupe zulle : hij was zeer bang, hij had schrik.
    un tukske doen : een dutje doen.
    tuuppe'stuikt : klein van gestalte, in elkaar gedrongen.
    ie eet'r zin deun'n in : hij heeft binnenpretjes met de problemen van de andere.
    téeste griedste : het eerste wat voor de hand lag, het eerst.
    gien stroeug van d'irde rop'n : niets doen, lui zijn.
    ze ligt mee n'n toer : zij is niet goed geluimd.
    nie goe te pooite : moeilijk kunnen stappen.
    van zin'n tettre mok'n : verbaal opstandig zijn, reclameren.
    Ie oa un lijm in zin oag'n : hij was dronken.
    weewe, weewirre : weduwe, weduwnaar.
    mee al die'nen verla : met al die poes pas.
    ip schok zin : onderweg zijn, op reis zijn.
    ip zin'n stok gestekt : op heterdaad betrapt.
    rekkewijd oop'n : wagenwijd open.
    ie dee giene klop : hij richtte niets uit.
    zin vet geev'n : iemand een veeg uit de pan geven.
    den djuu an doen : iemand pesten.
    blit'n : wenen.
    blitkouse : veelvuldig wenen.
    un motte krijg'n, nen snuk krijg'n : ge-electrocuteerd worden zonder verder erg, een slag krijgen.
    ie zal an ne lek lig'n : hij zal een zware rekening gepresenteerd krijgen.
    un brokke omverre : een beetje ongesteld, ziek.
    ie eet'fits : hij heeft het begrepen, hij heeft het door.
    grut wiens uuft dat'r ton zier doe : raad wiens hoofd er dan pijn doet, de tijd zal raad geven.
    ip die goeste : gelijkaardig, van dezelfde soort.
    goe kommet'uit : zoals het uitkomt, willekeurig.
    ne verla dr'ip weet'n : negatieve commentaar op iets geven.
    ie zalt nie shief van goan : hij zal er niet armer van worden.
    ze zitt'n aan de kap : ze zijn aan het vechten.
    ie es nie in zin'n ok : hij is niet in zijn haak, hij voelt zich niet lekker.
    k'zitte mee ne ram : ik voel mij niet fit.
    ie deeze tuuppe zulle : hij was bang.
    ie ett fit : hij heeft het begrepen.
    tèg link van t'zotte : dit lijkt nergens op.
    den buitenwacht : aan de deur gezet.
    dop d'achtre : onmiddelijk daarna.